Nieuws

'k Vraag het aan: “Kunnen architecten een dam opwerpen tegen wegwerpvastgoed?”

13 december 2017

De vraag van Lionel Devlieger aan Luc Vanmuysen (a2o Architecten): "Onlangs vernamen we dat de Europese overheden overwegen om het Paul-Henry Spaak gebouw, zetel van het Europees parlement, af te breken, een gebouw dat 22 jaar oud is. Datzelfde lot wacht het Boudewijngebouw van de Vlaamse overheid, een deel van het KBC-complex aan het kanaal in Brussel, en allicht vele andere kantoorcomplexen die nog geen 25 jaar oud zijn, korter dan de afschrijftermijn. Het verschijnsel van het wegwerpvastgoed werd in de 20e eeuw uitgevonden in de Amerikaanse vastgoedcontext (zie Daniel M. Abramson, Obsolescence. An Architectural History. The university of Chicago Press, 2016). Maar is het niet ontstellend te merken dat, in een context van ‘verduurzaming’ van het beleid, het fenomeen in een stroomversnelling lijkt te raken, met alle gevolgen van dien in termen van afvalproductie, grondstoffenverbruik etc. Dit is nooit eerder gezien in de architectuurgeschiedenis. Jullie bureau werkt veel met overheden en met vastgoedgroepen, twee van de voornaamste actoren die het verschijnsel mee veroorzaakten. Kunnen architecten hiertegen een dam opwerpen en zo ja, hoe?"

Kanttekening vooraf: Lionel Devlieger stelde de vraag aanvankelijk aan een ander architectenbureau, dat het niet opportuun vond om te reageren. Ook een tweede bureau dat de vraag kreeg voorgelegd, verkoos een stilzwijgen boven een kritische reflectie. In overleg met Lionel speelden we de vraag door aan a2o Architecten.

Luc Vanmuysen (a2o Architecten): “Eind jaren 80 en begin jaren 90 werden er inderdaad heel wat gebouwen gerealiseerd, waarin de klemtoon lag op versiering en pastiche, terwijl de interne logica, flexibiliteit en structuur te wensen overlieten. Die gebouwen nieuw leven inblazen, is niet eenvoudig zoals de geciteerde sloopplannen illustreren. Vandaag staat er een heel andere uitdaging op de architectenagenda. Wij moeten slimme gebouwen maken die vlot te recupereren zijn. Dat is zeker geen walk in the park. Als wij samen met een ontwikkelaar inschrijven voor een PPS, D&B of soortgelijke opdracht, heeft die promotor al snel de neiging om een logica te laten prevaleren van ‘zoveel mogelijk voor zo weinig mogelijk’.  Tegelijkertijd slaagt de aanbestedende overheid er niet altijd in om verder te denken dan de korte termijn en de volledige levensduur van een gebouw in de visie op te nemen. De begrippen behoud en conservering komen dan niet zo snel in beeld. Ontwikkelaars vrezen dat ze de kosten niet binnen de perken kunnen houden in geval van een transformatie of verbouwing, en overheden zijn dikwijls vooral op zoek naar een concrete oplossing van een acuut probleem. Er wordt bijgevolg nogal snel voor de gemakkelijkste weg gekozen. Alleen wordt samen met het badwater op dat ogenblik ook het kind – in dit geval het aanvankelijk geïnvesteerde kapitaal – overboord gegooid.”

 

“Nochtans kan en moet het volgens ons anders. Met behulp van een slimme aanpak – ik denk dan onder andere aan het BIM-management van projecten – kan je al in de ontwerpfase de faalkosten bij uitvoering sterk reduceren en zo de bouwrisico’s verminderen, ook bij een renovatie of restauratie.  Bovendien moet je naast de kostprijs altijd kijken naar de sociale, culturele en ruimtelijke setting. Als je dat doet, beslis je zelden tot sloop maar vertrek je bijna altijd vanuit de idee van recuperatie. Ook als afbreken de enige optie blijkt, moet je nadenken over de mogelijkheid om materialen te recupereren. Urban mining is immers een noodzaak in een economie waarin schaarste en duurzaamheid toonaangevend zijn. Dat hoeft ook commercieel geen probleem te vormen. Een bestaand gebouw vertoont een gelaagdheid die het boeiend maakt en de gebruikersbeleving intensifieert. Het succes van het loftconcept vormt daarvan een overtuigend bewijs. Ook historische stadskernen tonen aan dat de combinatie van stijlen en periodes resulteert in een aantrekkelijke en belevingsvriendelijke woonomgeving. Respect voor de bestaande architectuur moet het uitgangspunt zijn. Dat blijkt ook uit BREEAM-evaluatie, waarin de allereerste overweging luidt: kunnen we de structuur recupereren? Afbreken en de afbraakmaterialen weggooien, is niet meer van deze tijd.”

 

“Zoals ik al zei, is het zeker geen walk in the park. Noodzakelijk is dat de overheid kiest voor een beleid dat bovenstaande aanpak vergemakkelijkt en beloont. Ook de andere maatschappelijke spelers moeten zich inschrijven in dit scenario. Architecten moeten zich bijscholen. Promotoren moeten een beroep doen op de juiste partners. Als ze dat niet doen, moet de bevoegde overheid het lef hebben om een andere ontwikkelaar aan te stellen. Niet enkele technische duurzaamheid maar ook de visie op hergebruik en recuperatie van een gebouw of een gebouwdeel zou bijvoorbeeld nog meer een fundamenteel deel van gunningscriteria en vergunningsaanvragen moeten worden. De tendens van wegwerpvastgoed is wat ons betreft dan ook zeker niet onomkeerbaar, maar hangt gedeeltelijk samen met de specifieke gebouwen en vooral met een juiste attitude. De toekomst is voorbehouden voor architectenbureaus, promotoren en overheden die vandaag voor deze weg kiezen.”

In onze volgende editie lanceert Luc Vanmuysen een nieuwe vraag. Spannend…