Nieuws

EPBD-uitdagingen in Vlaanderen: klaar voor een milieupeil?

Arch. Sien Cornillie, adviseur studiedienst NAV • 16 april 2024

De herziening van de ‘Energy Performance of Buildings Directive’ (EPBD) is goedgekeurd. Europa wil zo de energie- en grondstoffenefficiëntie van gebouwen én van de bouwsector verbeteren. Nu is het aan Vlaanderen om de richtlijnen te vertalen in lokaal beleid. Twee uitdagingen springen hier in het oog. Eén: hoe beperken we de CO₂-uitstoot van bouwwerken? En twee: hoe integreren we de productie-impact in de energieprestatieregelgeving? OVAM en VEKA zijn aan zet om hier de komende jaren op beleidsniveau aan te werken.

Foto: Shutterstock

Een benchmark voor milieu-impact (M-peil)

“Doordachte materiaalkeuzes” maken, wat betekent dat concreet? Als je in de ontwerpfase de productie-CO₂-uitstoot voor een gebouw berekent, kun je de numerieke uitstootwaarde die je bekomt nog niet aftoetsen aan een (Vlaams) referentiekader. We missen een wetenschappelijk onderbouwde kwantitatieve manier om de milieu-impact te beoordelen. Vandaag is dat eerder een kwestie van boerenverstand en buikgevoel. Voor een objectieve beoordeling is een benchmark nodig: een referentiepeil waarnaar verwezen kan worden, zodat we onze gebouwen op termijn ook van een “milieuprestatielabel” kunnen voorzien.

 

Op de Community Day van Vlaanderen Circulair eerder dit jaar werd de eerste benchmarkstudie voor Vlaanderen voorgesteld. Hiervoor hebben onderzoekers op basis van de huidige bouwpraktijk in België 117 verschillende scenario’s vergeleken. Ze namen telkens de materiaalafwerking en verwarmingssystemen onder de loep. Zo kregen ze zicht op de prestaties op het vlak van totale milieu-impact enerzijds en CO₂-uitstoot anderzijds.

 

Representatief?

Vlaanderen opteert dus, net als een aantal buurlanden, voor een relatieve (of bottom-up) benchmarkmethode voor het milieupeil. De veronderstelling is dat het best scorende gebouw vandaag ook het duurzaamste gebouw is dat überhaupt gebouwd kán worden. Maar is dat wel zo? In de studie werden immers geen materiaalprofielen met gerecycleerde of hergebruikte materialen bekeken (wat volgens de afvalhiërarchie, ook gekend als de ‘Ladder van Lansink’, wel hoog aangeschreven staat als circulaire strategie). Er werd ook enkel gekeken naar conventionele bouwmethoden en woonvormen. CLT werd bijvoorbeeld buiten beschouwing gelaten, en ook cohousing werd niet onderzocht als typologie.

 

We vragen ons dus af of deze meting wel representatief genoeg is voor nieuwbouw en zal blijven in het licht van de grote transitie die de bouwsector nog moet doorgaan. Het rapport stelt dit zelf ook ter discussie.  Houdt zo’n relatieve benchmark immers niet het risico in dat deze innovatie in de bouw juist afremt?

 

CO₂-plafond?

Het rapport stelt dan ook dat er, naast een bottom-up benchmark, ook een absolute (of top-down) benchmark nodig is om het ambitieniveau juist te stellen en bovennationale doelstellingen te kunnen halen. Want het einddoel is eigenlijk al gekend: CO₂-neutraliteit = 0 uitstoot. In andere lidstaten, zoals Denemarken, is er meer animo voor een absoluut CO₂-plafond: hier mogen alle gebouwen groter dan 1.000 m² over een levensduur van 50 jaar het plafond van 12 kg CO₂-eq/m² per jaar niet overschrijden. Ook het RIBA (Royal Institute of British Architects) pleitte eerder dit jaar voor het invoeren van wettelijk verplichte (absolute) plafonds voor de ingebedde CO₂-uitstoot van alle nieuwe gebouwen vanaf 2028.

 

TOTEM

De resultaten uit dit eerste onderzoek worden dit jaar nog als kleurcode geïntegreerd in TOTEM (slechte milieuscore = rood, gemiddeld = geel/oranje en goed = groen). Voor wie zelf de berekeningen wil doen, komt dat in kg CO₂-eq/m² bruto verwarmde vloeroppervlakte respectievelijk neer op 1.284, 1.015 en 844. 

 

Wat we architecten willen meegeven

De kleurcode die dit jaar in TOTEM verschijnt is een belangrijke stap in de goede richting: het wil alle betrokken partijen beter inzicht geven in de uitstoot die hun beslissingen genereren, in relatie tot de gemiddelde bouwpraktijk in België. Let wel: deze milieu-indicator is vooral relevant voor residentiële renovatieprojecten in Vlaanderen. Andere projecten werden nog niet onderzocht. Het is dus nog maar de vraag of deze kleurindicatie ook in andere situaties representatief zal zijn. Ga bijgevolg niet blindelings af op de kleurindicatie, maar zoek bijkomend (internationaal) naar vergelijkbare voorbeeldprojecten om te kunnen benchmarken én streef naar koolstofneutraliteit waar mogelijk.

 

En ook nog deze warme oproep: hoe meer architecten publiekelijk communiceren over de gerealiseerde footprint in kg CO₂-eq/m² bruto verwarmde vloeroppervlakte van hun eigen projecten, hoe meer we van elkaar kunnen leren. Laten we beginnen met er een courante praktijk van te maken deze kennis met elkaar te delen.

 

Naar een integraal EPC?

De EPBD dringt ook aan op een hervorming (uitbreiding en aanscherping) van het EPC, startende bij publieke gebouwen (gemeentehuizen, scholen, winkels, restaurants, theaters, banken, hotels, …). Bij zowel verkoop als verhuur zal het EPC minstens informatie moeten bevatten over: het primaire en finale energieverbruik, de energievraag, de productie van hernieuwbare energie, uitstoot van broeikasgassen, de binnenluchtkwaliteit en, indien beschikbaar, het ‘global warming potential’ over de volledige levenscyclus (of de LC-GWP), net als aanbevelingen voor het verbeteren van de energieprestatie van het gebouw. Ook zal het format van het EPC herwerkt moeten worden, zodat het binnengetrokken kan worden in de Europese databank.

 

Het EPC zal dus aandacht beginnen te schenken aan de volledige levenscyclus van een gebouw: ook de fases van productie, hergebruik en eindeleven zullen meetellen.

 

In Vlaanderen moet de brug tussen EPB en TOTEM wel nog geslagen worden. Rest de vraag wanneer VEKA en OVAM de koppen bij elkaar krijgen om werk te maken van een integraal energiecertificaat en één materialendatabank.