Rondetafel

Het nieuwe Vlaamse ruimtebeleid: kansen en uitdagingen

Staf Bellens • 18 oktober 2017

Netwerk Architecten Vlaanderen en de Orde van architecten – Vlaamse Raad brachten vijf betrokken partijen samen voor een discussie over het nieuwe Vlaamse beleid inzake ruimtelijke ordening.

vlnr: Gerda Vollens, Stijn Oosterlynck, Staf Bellens, Stijn De Vleeschouwer, Lode Waes, Bart Somers

De gesprekspartners zijn landschapsarchitect en stedenbouwkundige Stijn De Vleeschouwer van het Team Vlaams Bouwmeester; stadssocioloog Stijn Oosterlynck van de Universiteit Antwerpen; Mechels burgemeester en Vlaams parlementslid voor Open VLD Bart Somers; architecte Gerda Vollens van de Orde van Architecten; CEO van Vanhaerents Lode Waes. Hoe beoordelen zij de stelling dat een veel snellere omslag van het ruimtelijk-ordeningsbeleid en een onmiddellijke bouwstop in de resterende open ruimte zich opdringen?

 

Stijn De Vleeschouwer: “Als je de cijfers van de verharde en bebouwde ruimte ziet, kunnen we niet snel genoeg starten met die omslag indien we een kwaliteitsvolle ruimte en groen willen behouden. Maar die stap vergt een mentaliteitswijziging en dus tijd.”

 

Lode Waes: “We moeten twee keer nadenken voor we compleet nieuwe gebieden in beslag nemen en zeker niet langer woonuitbreidingsgebieden in het groen of met overstromingsrisico volbouwen. Maar voor we iets verbieden, moeten we voldoende alternatieven creëren. Door de demografische evolutie komt er nood aan extra woningen en veranderen de behoeften en de vraag.  In bepaalde regio’s kunnen we daar vandaag geen antwoord op bieden.”

 

“Het ruimtelijk-ordeningsbeleid kun je niet zomaar isoleren en aanpakken, het zit helemaal verweven in onze welvaartsstaat.”

Stijn Oosterlynck

 

Bart Somers: “Tussen nu en 2030 zal Vlaanderen de grootste bevolkingsgroei kennen sinds het derde kwartaal van de 19e eeuw. Die aangroei moeten we concentreren in kernen. Maar om die omslag te realiseren, moeten we oplossingen aanreiken die geloofwaardig, haalbaar en betaalbaar zijn, en die rekening houden met de eigendomsrechten van grondbezitters.”

 

Stijn Oosterlynck: “Ik snap het ongeduld van ruimtelijk planners en stedenbouwkundigen, maar het ruimtelijk-ordeningsbeleid kun je niet geïsoleerd aanpakken, het zit verweven in onze welvaartsstaat. Een ander ruimtelijk beleid vergt een ander welvaartsbeleid, een ander woonbeleid, een ander mobiliteitsbeleid. Bovendien moet je mensen leren hoe ze dichter bij elkaar kunnen wonen en omgaan met collectieve voorzieningen. Daar de nodige tijd voor nemen, is zinvol. Maar de Vlaamse overheid moet die tijd dan wel gebruiken om werk te maken van een ander woon- en mobiliteitsbeleid, en dat gebeurt nog veel te weinig.”

 

Hoe realiseren we de omslag?

 

Bart Somers: “De overheid zou de stad als norm moeten nemen en een project lanceren dat een hele reeks beleidsdomeinen overspant. Maar in het Vlaams parlement zijn de vertegenwoordigers van de steden in de minderheid, zodat de randstedelijkheid het beleid bepaalt.”

 

Stijn Oosterlynck: “Vlaanderen legt het beleid zoveel mogelijk in handen van de gemeenten, maar de meeste mensen wonen, werken en ontspannen zich in een bredere regio. Het beleid moet op die grotere regio worden afgestemd. Als je een kleine gemeente vertelt dat ze niet verder bouwgrond mag aansnijden en dat je de organisatie van bepaalde diensten op schaal van een regio of streek wil bekijken, zal de betrokken burgemeester zich daartegen verzetten. Intussen worden voorzieningen voor landelijke gemeenten effectief al meer regionaal georganiseerd door beslissingen van de Vlaamse regering om schooltjes, bibliotheken en dergelijke af te schaffen. Het resultaat is dat steeds meer burgemeesters van kleinere gemeenten zich achtergesteld voelen.”

 

Bart Somers: “Ik geloof niet in een onafhankelijk regionaal beslissingsorgaan, want daar zullen dezelfde verkozen mensen weer opduiken. Het heeft ook geen zin de burgers en burgemeesters te vertellen dat ze het blijkbaar niet begrepen hebben. We moeten hen een project aanbieden en tonen dat de omslag meerwaarde voor hen kan hebben. In plaats van verplichtingen op te leggen moeten we bondgenootschappen opzetten vanuit de vraag: welk voordeel hebben zij erbij? Je kan bijvoorbeeld een gemeente financieel belonen die, in plaats van meer bouwgrond en industriezone te creëren, vergroent en meer open ruimte maakt. Fusies van gemeenten kunnen dan weer een manier zijn om een heel dichte stad te creëren, omringd door een aangename groene omgeving.”

 

Welke obstakels zijn er?

 

“De manier waarop milieueffectenrapporten voor een gepland project worden gemaakt, is achterhaald, zeker wat de mobiliteit betreft.”

Bart Somers

 

Lode Waes: “Wij doen al lang geen traditionele verkavelingen meer. Maar dan moet je wel de kans krijgen om functies te bundelen, bijvoorbeeld door een overheidsgebouw te combineren met een private ontwikkeling. Met een ondergrondse parking onder een crèche kan je bijvoorbeeld een wijk bovengronds parkeervrij maken en toch de parkeervraag van de wijkbewoners opvangen. Met die strategie kan je ook meer woonentiteiten creëren. Maar dikwijls komen we uit bij programma’s met slechts één functie. Het beleidskader is aan een revolutie toe.”

 

Bart Somers: “Ook de procedure om ruimtelijk uitvoeringsplannen te maken, is te complex en tijdrovend. Als de realisatie van een project vijftien jaar aansleept, beantwoordt het niet langer aan de doelstellingen en noden van vandaag. Maar je kan het dan niet meer afblazen, want mensen hebben er geld in geïnvesteerd en posities ingenomen. Ook de manier waarop milieueffectenrapporten voor een gepland project worden gemaakt, is achterhaald, zeker wat de mobiliteit betreft. Gezien de filedruk zouden wij volgens de MER-rapporten helemaal niet meer mogen bouwen in Mechelen. Intussen worden er wel nieuwe verkavelingen in Willebroek, Putte en Sint-Katelijne-Waver goedgekeurd.”

 

Stijn De Vleeschouwer: “Regels spelen ook niet in op toekomstige evoluties. Vandaag moeten private ontwikkelaars door de parkeernorm dure ondergrondse parkings bouwen, die over vijftien jaar hoogstwaarschijnlijk leeg zullen staan. We zouden beter andere gewoonten aanmoedigen waarop de technologie kan inspelen. Parkeerverordeningen kunnen bijvoorbeeld via een afwijking minder parkeerplaatsen toelaten als er deelwagens of zelfrijdende wagens worden gebruikt, betere fietsvoorzieningen gefaciliteerd of laadpalen geplaatst.”

 

Moeten we dan met z’n allen naar de stad?

 

“De kwaliteiten van verdichting en collectieve voorzieningen moeten we vanuit alle sectoren benadrukken om de beoogde mentaliteitswijziging in gang te zetten en te versterken.”

Stijn De Vleeschouwer

 

Lode Waes: “Tot nog toe bood wonen op het platteland veel voordelen, mede doordat het beleid de reële kostprijs ervan nooit in kaart bracht. Je moest al sterk gemotiveerd zijn om in de stad te gaan wonen. Stilaan zie je een mentaliteitswijziging groeien, die we moeten stimuleren. Maar er is niets fout aan wonen in traditionele verkavelingen of in dorpen. We moeten de mensen daar zeker niet met de vinger wijzen.”

 

Stijn De Vleeschouwer: “Vooral door collectieve voorzieningen kan je de kwaliteiten van een villa in het groen reproduceren in een stedelijke versie. Bovendien kan je een aanbod en functies creëren die op een individuele kavel niet mogelijk zijn. Het gebruik wordt belangrijker dan het bezit. Vanuit alle sectoren moeten we de kwaliteiten van verdichting en collectieve voorzieningen benadrukken om de beoogde mentaliteitswijziging te ondersteunen.”

 

 “Ontwikkelaars moeten uiteraard een marge realiseren, maar denken echt niet alleen aan de centen.”

Lode Waes

 

Bart Somers: “In de 19e eeuw bouwde men in steden openbare baden, vandaag is de tuin het collectieve goed bij uitstek. Collectiviteit biedt volop kansen. Het aantal gebruikers van deelwagens groeit in Mechelen jaarlijks met 30%. Dat willen we stimuleren, om tegelijkertijd het bezit van een tweede wagen te sanctioneren.”

“Ook verdichting is een reële opportuniteit, op voorwaarde dat we het anders aanpakken. In plaats van een terrein volledig in te palmen kan je hoger bouwen dan voorzien, de auto’s onder de grond parkeren en een grote groene zone maken. Met de ontwikkelaar moet je daarvoor bekijken wat haalbaar is en hem toch nog een redelijk rendement oplevert. Je moet als overheid dan wel weten wat redelijk is en de ontwikkelaar moet werken met een open boekhouding. Een overheid die zelf niet over de nodige kennis beschikt, kan dat alles laten controleren door een extern consultant. Nog een andere techniek is dat je het aantal toegelaten verdiepingen op een bepaalde site aanzienlijk verhoogt, en dat de ontwikkelaar in ruil voor die meerwaarde elders een terrein koopt en dat afstaat aan de stad.”

 

Lode Waes: “Wij willen zeker met een open boekhouding werken en dat laten controleren door een studiebureau, maar dan mag de prijs die je als ontwikkelaar biedt voor een terrein niet de doorslag geven als de overheid haar partner-ontwikkelaar kiest.”

 

Stijn Oosterlynck: “Je moet de relatie met de vastgoedontwikkelaar nauwgezet bewaken. Voor ontwikkelaars is verdichting dikwijls gewoon een kwestie van rendement. Als omwonenden de indruk krijgen dat winstoverwegingen primeren op maatschappelijke meerwaarde, verlies je als beleidsmaker je draagvlak. Verdichting valt ook niet los te koppelen van mobiliteit.”

 

Bart Somers: “Ik geloof veel meer in creativiteit dan in verplichtingen. Wij overwegen om in de volgende legislatuur delen van de stad autovrij te maken, met een parkeeralternatief buiten de stad. De bewoners mogen wel een drietal keer per dag een halfuur lang die zone met de auto in om de kinderen naar school te brengen of om boodschappen thuis af te zetten.”

 

Is er nog een toekomst voor de kleine dorpen?

 

“Ondanks het grote percentage huiseigenaars blijft er een grote vraag naar huurwoningen.”

Gerda Vollens

 

Stijn De Vleeschouwer: “De ruimtelijke omslag is geen kwestie van stad versus platteland, maar van de verkaveling versus de kern, dus ook landelijke kernen met een leefbare middenstand, een basismobiliteit en fietsverbindingen naar openbaarvervoerknooppunten. Heel kleine dorpen zonder leefbare bakkerij, slager, buurtwinkel of waar basismobiliteit altijd duur zal blijven, zullen niet groeien, maar behouden wel hun identiteit, karakter en culturele waarde.”

 

Gerda Vollens: “Ik zie in sommige dorpen de bibliotheek, de post, de winkels en andere voorzieningen verhuizen naar een regionaal centrum, waardoor je in het weekend een druk autoverkeer krijgt richting dat centrum. Dat staat haaks op het streven meer mensen aan het fietsen te krijgen. Een ander fenomeen zijn de kleine appartementsblokken. Huizen zijn te duur voor lokale jongeren en vergen te veel centen voor een grondige renovatie voor wie zich de aankoop wel kan veroorloven. Sommige ontwikkelaars kopen dan drie van dergelijke huizen op en maken er een appartementenblok van. Je riskeert ook dat dorpen op zeker ogenblik achterblijven met een overwegend oudere bevolking. Stilaan zie je een scheiding ontstaan tussen mensen met middelen, die naar een groter centrum trekken, en mensen zonder middelen die verweesd in de dorpen achterblijven en vinden dat ze door iedereen in de steek worden gelaten.”

 

Stijn Oosterlynck: “Wie het zich kan veroorloven, trekt naar de stad waar de collectieve voorzieningen het best zijn. De mensen daarentegen die echt nood hebben aan de kansen die ze in de stad kunnen krijgen, kunnen een woning daar steeds minder betalen, zeker als ze afhankelijk zijn van de private huurmarkt. Zo ontstaat er een suburbanisatie van de armoede en de etnisch-culturele diversiteit, zoals we die in de Angelsaksische landen al langer kennen. Alles aan de markt overlaten, zal de sociale problemen dus verschuiven. Er is nood aan een flankerend beleid, want ruimtelijke ordening is dikwijls sociaal blind.”

 

Bart Somers: “Dat effect van sociale verdringing wordt afgeremd door het feit dat bijvoorbeeld in Mechelen 70% eigenaar is van hun woning, onder wie heel wat mensen met een allochtone achtergrond.”

 

Lode Waes: “De vraag naar betaalbare huurwoningen leidt in dorpen inderdaad tot de bouw van kleine appartementsblokken. De vraag is of dat een gewenste vorm van verdichting is. In wat grotere kernen zouden we via maatregelen de trend naar appartementen moeten verzoenen met een grotere leefbaarheid. Op strategische locaties kan je een ontwikkelaar verbieden om ook op het gelijkvloers private appartementen onder te brengen. Ter compensatie kan je hem een extra bouwlaag toekennen. Als de plafondhoogtes op dat gelijkvloers minstens 3,5 meter bedragen, blijven alle bestemmingen mogelijk. Ideaal zou zijn dat je dergelijke ruimtes op strategische locaties onderbrengt in een buurt- of belevingsfonds, dat je eventueel laat sponsoren door een bank. De omwonenden kunnen dan samen beslissen over de invulling van die ruimtes, afhankelijk van de noden en lacunes in de buurt. Voor een invulling met een maatschappelijke meerwaarde kun je dan zelfs een lagere huurprijs vastleggen.”

 

Foto: Studio Dann

 

Dit interview vond plaats in het kader van Mijn Huis Mijn Architect, een initiatief van de Orde van Architecten - Vlaamse Raad.

Nuttige links