Nieuws

Architecten en lokale besturen: op naar een veelbelovend partnership

Staf Bellens • 17 oktober 2018

Netwerk Architecten Vlaanderen ijvert al lang voor een constructieve dialoog met de lokale besturen en administratie. Om dat overleg te stofferen, formuleerde NAV in zijn memorandum voor de lokale verkiezingen vijf prioriteiten. Op zoek naar reacties nodigden we een aantal lokale bestuurders en ambtenaren uit voor een debat.

Het rondetafelgesprek vindt plaats in de vestiging van 3architecten aan de Gentse Kouter. De gesprekspartners zijn in alfabetische volgorde Julie Alboort, studiedienst NAV; Xavier Buijs, stafmedewerker ruimtelijke ordening VVSG; Tom De Keyser, omgevingsambtenaar Nevele; Ellen De Mey, omgevingsambenaar Lochristi; Barbara Ostyn, 3architecten; Valerie Taeldeman, Vlaams parlementslid en eerste schepen Maldegem; Katlijn Van Nimmen, teamcoach omgevingsambtenaren stad Gent.

 

NAV pleit in zijn memorandum voor voldoende investeringen in mensen en diensten. Beschikken alle lokale besturen, ook de kleinere gemeenten, over de nodige bestaffing, expertise en organisatie?

Xavier Buijs: “De afgelopen twee decennia is er zwaar geïnvesteerd in kwaliteit en verbetering, maar met 308 lokale besturen is het beeld onvermijdelijk divers. Door omstandigheden, zoals mensen die met pensioen gaan of om een andere reden vertrekken, kan een aantal gemeenten tijdelijk op te weinig kennis terugvallen. Maar slagkracht is zeker niet recht evenredig met de omvang van een stad of gemeente. Grotere gemeenten hebben een ruime pool van medewerkers. Dat laat specialisatie toe en maakt dat, als iemand wegvalt, hij of zij relatief vlot wordt vervangen. Maar het overleg met collega’s maakt de besluitvorming stroperig en bemoeilijkt een snelle voortgang. In kleinere gemeenten kan een beperkt aantal ambtenaren gemakkelijker het verschil maken als ze een goede visie ontwikkelen en hun schepen achter zich krijgen.”

 

Katlijn Van Nimmen: “Dat klopt. Wij beschikken in Gent over veel expertise, waardoor je kunt overleggen, van elkaar leren en samen een visie ontwikkelen. Maar die expertise zit verspreid in verschillende diensten en werkt soms erg in de diepte, waardoor het meer tijd vergt om tot een gezamenlijk gedragen visie te komen.”

 

Tom De Keyser: “Onze dienst stedenbouw heeft een beperkte bezetting van 2,5 VTE’s, terwijl de laatste jaren steeds meer beslissingen op ons worden afgewenteld. De adviezen van diensten als erfgoed, archeologie of landbouw en visserij worden almaar algemener, zodat wij finaal beslissingen moeten treffen in materies waarin we niet altijd even goed geschoold zijn.”

 

Ellen De Mey: “Ik deel die analyse. Gelukkig zijn we in Lochristi met twee omgevingsambtenaren, zodat we bij twijfels overleg kunnen plegen. Maar bij gebrek aan opleiding hollen we dikwijls achter de feiten aan wat waterhuishouding, archeologie, erfgoed en andere specifieke domeinen betreft.”

 

Valerie Taeldeman: “Lokale besturen hebben sinds de goedkeuring van het RSV sterk geïnvesteerd in mensen en expertise. Tegelijkertijd kregen de gemeenten almaar meer autonomie, waarvoor ze ook vragende partij waren. Dat ging gepaard met veel nieuwe, dikwijls complexe regelgeving. Opleiding is dan ook cruciaal en het lijkt me logisch dat het betrokken departement daarin voorziet. Daarnaast kunnen gemeentebesturen instappen in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Naast de Woonwijzer Meetjesland beschikt onze regio sinds kort over een dienst archeologie die de nodige expertise in huis heeft om adviezen te schrijven.”

 

Xavier Buijs: “Ik zie wel een gemiste kans wat de adviezen betreft. Momenteel is er een strikte tweedeling: ofwel moét een lokaal bestuur een advies aanvragen aan de gespecialiseerde diensten van de Vlaamse overheid, ofwel mag het dat niét doen, ook al is de gemeente van mening dat ze zelf onvoldoende expertise in huis heeft. Toen de regelgeving tot stand kwam die vastlegt in welke gevallen de gemeente advies moet vragen, pleitten wij voor een tussencategorie van facultatieve adviezen. Voor die categorie moest de gemeente voor ons zelf kunnen beslissen of het inwinnen van advies een meerwaarde is. Op die manier hou je rekening met de kennis en kunde die in de gemeente aanwezig is. Onze vraag is op een koude steen gevallen omdat de Vlaamse diensten vreesden voor een stortvloed aan adviesvragen. Maar waarom zouden gemeenten adviezen aanvragen waar ze geen behoefte aan hebben? Wat meer vertrouwen in de lokale besturen was welkom geweest.”

 

“De intergemeentelijke samenwerking loopt prima voor het thema wonen en stilaan ook voor het domein archeologie. Voor ruimtelijke ordening daarentegen staat de samenwerking nog in de kinderschoenen. Louter functioneel mensen en middelen delen gebeurt vaak, maar intergemeentelijke visievorming blijft uitzonderlijk. Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen heeft wel de bedoeling dat te stimuleren.”

 

Tom De Keyser: “Samen met drie andere gemeenten zetten wij in op intergemeentelijke samenwerking. In het begin bood dat duidelijk een meerwaarde, zeker voor iemand als ik die pas afgestudeerd was en binnen de eigen gemeenteadministratie geen klankbord vond. Maar samenwerking kent haar beperkingen. Een dossier gaat altijd uit van één partij. Iedereen geeft weliswaar zijn mening, maar de uiteindelijke beslissing ligt bij een enkel college. Daar komt bij dat elk college op zijn eigen manier beslist. De hoofdlijnen zijn dezelfde, maar de ongeschreven regels kunnen flink verschillen.”

 

Lokale verordeningen

 

Daarmee komen we bij een tweede prioriteit: eenvoudige en uniforme lokale verordeningen en een soepele omgang met vastgeroeste gewoonten.

Julie Alboort: “Het probleem heeft meerdere facetten. Door het amalgaam aan lokale stedenbouwkundige verordeningen verliezen architecten die in meerdere gemeenten actief zijn het overzicht. Vlaamse regelgeving is soms vatbaar voor interpretatie, wat tot verschillen tussen de gemeenten kan leiden. Gewoonteregels zijn weinig inzichtelijk, zodat een architect geen zicht krijgt op wat effectief van toepassing is op zijn dossier, tenzij dat werd verduidelijkt op een voorbespreking.”

 

Barbara Ostyn: “Wij stoppen noodgedwongen veel energie in een up-to-date, interne kennis van alle nieuwe regels en wetten. Dat weegt op de essentie van ons werk, te weten de zoektocht naar goede architectuur en dito ruimtelijke oplossingen. Al die regels maken het moeilijk om een correct en volledig dossier in te dienen. De regels zijn ook niet altijd vlot te vinden of duidelijk gemotiveerd. Zo ontdekten we pas na enkele vergaderingen over de toegangshelling van een parkeergarage, die niet te rijmen viel met de lokale voorschriften, dat de stad ook nog een tweede norm hanteerde.”

 

Valerie Taeldeman: “Het is de taak van het lokale bestuur om de regelgeving duidelijk aan te kondigen.  Maar dat steden en gemeenten via stedenbouwkundige verordeningen eigen klemtonen willen leggen die beantwoorden aan hun specifieke profiel, is begrijpelijk.”

 

Xavier Buijs: “Een complexe samenleving vergt meer regels, dus die evolutie valt niet terug te schroeven. Dat lokale besturen eigen accenten leggen, lijkt mij logisch. Wijken hebben een eigen identiteit en we willen geen eenheidsworst. Maar misschien kunnen gemeenten soms inspiratie opdoen bij de regelgeving van aangrenzende gemeenten. Sowieso moet regelgeving ontdaan zijn van onnodige complexiteit. Architecten moeten niet dralen om gemeenten attent te maken op onbegrijpelijke regelgeving.”

“Wat de beschikbaarheid van informatie betreft: het project DSI - digitale stedenbouwkundige informatie maakt nieuwe ruimtelijke uitvoeringsplannen digitaal raadpleegbaar via de website. Maar voor oude problemen, met name een actuele versie van het gewestplan, is dat inderdaad niet mogelijk.”

 

Katlijn Van Nimmen: “Lokale verordeningen zijn dikwijls historisch tot stand gekomen, zodat je ze moeilijk uniform kunt maken over alle gemeenten heen. Voor een recente wijziging van ons bouwreglement omtrent wonen hebben wij onderzoek gedaan naar gelijkaardige verordeningen in andere steden. Daaruit bleek dat er veel gelijkenissen zijn. Lokale accenten leggen moet mogelijk blijven.”

Bereikbaarheid en communicatie

 

NAV dringt in een derde prioriteit aan op een vlotte communicatie met de lokale administratie. Waar liggen de problemen?

Julie Alboort: “De digitalisering maakt komaf met persoonlijke contacten en creëert afstand. Architecten krijgen ook moeilijker een afspraak voor een voorbespreking, terwijl die soms noodzakelijk is om alle nuances van een dossier te doorgronden. Verder zijn er serieuze verschillen in de termijn waarbinnen gemeenten reageren, en in hun toegeeflijkheid om achteraf nog ontbrekende stukken toe te voegen. Ongewilde fouten vallen vandaag nog amper te corrigeren.”

 

Tom De Keyser: “Ik begrijp de opmerkingen, maar door de strikte procedure en de kortere beslissingstermijnen zijn wij met handen en voeten gebonden. Vroeger konden wij na de periode van 30 dagen nog een telefoontje plegen: breng dit en dat binnen, en dan is het dossier voor ons volledig. Dat lukt vandaag niet meer. Hetzelfde geldt voor de adviezen. Vroeger konden we daarop gemakkelijker anticiperen, nu is het wachten tot ze er zijn.”

 

Katlijn Van Nimmen: “Wij zetten als stad al lange tijd sterk in op het voortraject en blijven dat belangrijk vinden, maar vorig jaar zijn wij noodgedwongen wat op de rem gaan staan. Wij hadden het gevoel dat architecten en hun opdrachtgevers een deel van hun opdracht, namelijk ervoor zorgen dat hun dossier aan alle vereisten voldoet, doorschoven naar de administratie. Voor eenvoudige bouwprojecten rekenen wij erop dat de architect met zijn expertise inzake bouw- en ruimtelijke kwaliteit de bouwheer begeleidt. Met zijn kennis van de context en de bestaande juridisch administratieve kaders moet hij de vergunningsaanvraag kunnen uitwerken en indienen. Uiteraard geven we eerstelijnsinfo en antwoorden wij op gerichte interpretatie- of afwijkingsvragen, waarvan het aantal toeneemt sinds gemeenten kunnen afwijken van de voorschriften in oudere verkavelingen en BPA’s. Maar de optie van een uitgebreider voortraject reserveren we voor meer complexe projecten.”

 

Tom De Keyser: “Er is een groot verschil tussen architecten. Veel dossiers zijn prima, maar het gebeurt dat een architect helemaal geen voorschriften opvraagt, zijn dossier indient en gewoon de reactie afwacht.”

 

Barbara Ostyn: “Een kleine tien jaar geleden volstond een veredeld voorontwerp om een vergunning aan te vragen. Vandaag moet je rekening houden met een hele batterij aspecten. Ik kan me voorstellen dat niet alle architecten mee zijn. Maar ook als je je werk naar behoren doet, loopt het wel eens fout. Voor een groot project is het bestek vandaag nagenoeg opgemaakt voor je het aanvraagdossier indient. Als je dan een weigering krijgt omwille van een detail, valt dat moeilijk uit te leggen aan een bouwheer die bijna een garantie van vergunbaarheid eist.”

 

Valerie Taeldeman: “Voorafgaandelijk overleg voor grote dossiers is aanbevolen, maar ook na een voortraject met de nodige afspraken kunnen wij geen positieve afloop garanderen, bijvoorbeeld omdat er nog een openbaar onderzoek loopt.”

 

Ellen De Mey: “Architecten vergeten soms ook dat, als ze mij vragen om een dossier op voorhand na te kijken op volledigheid en duidelijkheid, ik niet de tijd heb voor een gedetailleerd nazicht. Zo bleek een dossier dat op het eerste gezicht goed zat inzake volumes, aansluiting op de aanpalende gebouwen en dergelijke, bij nader onderzoek niet te voldoen aan de toegankelijkheidsverordening. Ik kon niet anders dan een negatief advies geven, wat mij erg kwalijk is genomen.”

 

Barbara Ostyn: “Regels kunnen compleet onverenigbaar zijn met nieuwe ontwikkelingen en een obstakel vormen voor een goed ontwerp. Steeds vaker leggen wij een dossier eerst voor aan advocaten om na te gaan wat wel of niet kan. Zelfs overleg vooraf met de gemeente is geen garantie op resultaat. Zo belandde een dossier, waarvoor wij drie afwijkingen hadden gevraagd die de gemeente zonder discussie had toegestaan, na klacht van een buurman over een compleet ander aspect bij de bestendige deputatie. Die laatste verklaarde zich niet bevoegd voor het aspect waarvoor beroep werd aangetekend, maar viel wel over de toegestane afwijkingen.”

 

Xavier Buijs: “Wij hebben in het verleden voorgesteld om de beroepsmogelijkheid bij de bestendige deputatie te beperken. Alleen als de gemeente een procedurefout maakt of de beslissing onvoldoende gemotiveerd is, zou in beroep mogen worden gegaan. Dus niet als de aanvrager het oneens is met een inhoudelijk goed gemotiveerde beslissing. Maar dat voorstel heeft het niet gehaald.”

 

Katlijn Van Nimmen: “Gelukkig komt het slechts in een fractie van alle dossiers tot een beroepsprocedure en is bovenstaand voorbeeld uitzonderlijk. Maar ook wij hebben al voorgehad dat de deputatie een lokale verordening anders interpreteert dan wij ze hebben geschreven en toegelicht. Wij trachten aan een lokale verordening altijd de toelichting toe te voegen, omdat die veel verduidelijkt.”

 

Tom De Keyser: “Het gevaar bestaat dat, als een lokale verordening wordt doorbroken voor één specifiek geval, het college die visie van de deputatie achteraf op alle nieuwe gevallen gaat toepassen, zodat je uiteindelijk in conflict komt met je eigen verordening.”

 

Visie - beleidplan - beeldkwaliteitsplan

 

Kan een gemeentelijke visie daarvoor uitkomst bieden?

Tom De Keyser: “Vast en zeker, maar het ontbreekt ons kleine gemeenten aan personeel en tijd om ons te buigen over een beleidsplan of een ander visiedocument. Resultaat: wij krijgen een plan voorgeschoteld en moeten uitspraken doen over dorpskernen zonder dat we kunnen terugvallen op een kader. Daardoor werken we nooit proactief. Onze verordening meergezinswoningen zegt bv. iets over oppervlaktes, maar niet over bouwdiepte of bouwhoogte.”

 

Ellen De Mey: “Binnen de administratie is er daarvoor geen ruimte. Ik ben amper een dag per week bezig met planning. Veel te weinig om het college een beleidsvoorstel te kunnen formuleren.”

 

Xavier Buijs: “Het beeld is genuanceerd, denk ik. Om te beginnen moet Vlaanderen zelf nog altijd werk van maken van zijn BRV. Dan schakelen gemeenten soms sneller: Geel heeft intussen een beleidsplan uitgewerkt. Maar grosso modo wachten gemeenten op dat BRV omdat het heel richtinggevend zal zijn voor het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Een nieuwe trend is dat gemeenten steeds meer werk maken van de opmaak van plannen die in de Vlaamse regelgeving nergens staan vermeld. Zij laten bijvoorbeeld voor het centrum of voor een nieuwe wijk een beeldkwaliteitsplan maken, dat een interessant en flexibel alternatief kan betekenen voor een ruimtelijk uitvoeringsplan. Het beeldkwaliteitsplan kan een kader vormen voor een dialoog met architecten en ontwikkelaars, zodat er een kwaliteitsvol gebouw of een fijne buurt tot stand komt zonder dat de ontwerper al op voorhand gebonden is aan regels om die kwaliteit te waarborgen. Dergelijke plannen mogen er meer komen. Gemeenten zullen ze nodig hebben als ze typische dorpskernen willen bewaren.”

 

Julie Alboort: “Een beeldkwaliteitsplan kan een kwaliteitsvol instrument zijn dat gemeenten uitdaagt om na te denken over hun ruimte en over de integratie van het waterbeleid, de landschappelijke kwaliteiten en andere aspecten. Architecten op hun beurt krijgen daarmee een ruimer kader waarbinnen ze kunnen werken.”

 

Tom De Keyser: “Een beeldkwaliteitsplan of een andere visie zou welkom zijn om te vermijden dat projecten louter op zich worden bekeken, zonder voldoende rekening te houden met de bredere context. Met een gefragmenteerde aanpak wring je al snel de potenties van een perceel de nek om en loop je mooie meerkansen op groen, doorsteken en andere slimme oplossingen mis. Zonder kader moeten we ad hoc vergunningen uitreiken zodra is voldaan aan alle voorwaarden.”

 

Barbara Ostyn: “Een informeel instrument zoals een beeldkwaliteitsplan is een betere optie dan alles in regels trachten te vatten.”

 

Valerie Taeldeman: “De evolutie moet zijn dat er bij grotere projecten aandacht uitgaat naar de omgeving, de publieke ruimte, en het verbinden van de buurt. Maar dat valt inderdaad moeilijk in regels te gieten.”

 

Tom De Keyser: “Wat publieke ruimte betreft is er nood aan een mechanisme om inspanningen over meerdere plekken te spreiden. In plaats van een klein stukje groen binnen een bepaald project op te leggen, kan je dat stukje misschien beter elders toevoegen, waar het resultaat veel interessanter is. Maar dan moet je wel een evenwicht zien te vinden tussen wat de twee ontwikkelaars dan moeten/kunnen doen.”

 

Xavier Buijs: “Zolang het over kruimels als een extra parkeerplaats of een boom gaat, is er geen vuiltje aan de lucht. Maar als het de ontwikkelaar financieel pijn doet, start al snel de discussie. Wat als de herinrichting van een plein niet alleen de bewoners van het te ontwikkelen appartementsgebouw, maar de hele stad ten goede komt? Wat als de stad ontwikkelaars centen vraagt in plaats van een aantal versnipperde groenruimtes, om met dat budget een groter park te creëren? Zal dat effectief gebeuren? Waar komt dat park? Wie heeft er vooral het genot van? Een mechanisme om dat uit te klaren, staat nog in de kinderschoenen. Gelukkig hebben veel ontwikkelaars oren naar dergelijke oplossingen.”

 

Katlijn Van Nimmen: “Voor grotere projecten lukt het meestal wel om via stedenbouwkundige lasten een ontwikkelaar een openbare groenzone of een fietsdoorsteek te laten realiseren. Anders is het bijvoorbeeld als een straat evolueert naar appartementen die een stuk hoger zijn dan de historische bebouwing en de grondeigenaars veel meerwaarde opleveren. We wilden een soort groennorm invoeren met een luik in situ en een financieel luik om dat soort evoluties te vatten en mee te laten bijdragen aan de realisatie van extra openbaar groen in de stad, maar juridisch kunnen we dat niet verantwoorden, tenzij we het in een belastingreglement opnemen. Maar daarvoor was er politiek geen draagvlak.”

 

Foto's: Tim Van Wichelen