Pleisterwerken vinden traditioneel plaats na de installatie van de leidingen, kanalen en elektriciteitskabels en vóór de uitvoering van de vloeropbouw. De plafonneerders stellen zich evenwel de vraag of de fasering van de werken niet gereorganiseerd moet worden om beter te beantwoorden aan de nieuwe bouwmethoden en -eisen.

Enkele nodige aanpassingen

De laatste jaren moesten de bouwprocessen en -technieken aangepast worden om rekening te houden met de energiereglementeringen – onder meer inzake de luchtdichtheid van gebouwen – en om nieuwe technologieën te integreren. Vroeger moesten er voor de speciale technieken immers enkel waterleidingen en elektriciteitskabels in de vloer voorzien worden. Tegenwoordig komen daar onder meer ook vloerverwarmingsbuizen, ventilatiekanalen en kabels voor domotica bij.

 

In bepaalde situaties zou het interessant kunnen zijn om de fasering van de werken te reorganiseren. De tabel op de volgende pagina geeft een overzicht van de risico’s die gepaard gaan met de traditionele fasering en met twee alternatieve faseringen. Ter vereenvoudiging werd er geen rekening gehouden met de eerste fase, namelijk de plaatsing van de speciale technieken. Een andere oplossing bestaat erin om de speciale technieken tussen de pleisterwerken en de isolatie van de vloer uit te voeren. Deze variant komt in dit artikel evenwel niet aan bod.

 

Voor- en nadelen van een reorganisatie van de werken

Zoals in de tabel weergegeven wordt, zijn het risico op vallen en op het beschadigen van de verschillende op de vloer aanwezige speciale technieken de voornaamste nadelen van de traditionele fasering. Wanneer de afwerkingen (bv. binnenschrijnwerk en vensterbanken) aangebracht zijn, moet de plafonneerder bovendien vaak een tweede keer tussenkomen om de deuken die veroorzaakt werden door de verschillende bouwberoepen te herstellen en bij te werken. Hoewel dit ook het geval is bij de andere faseringen, is het risico op beschadigingen hier wel kleiner omdat er na de pleisterwerken minder interventies vereist zijn.

 

We willen eraan herinneren dat een langdurige blootstelling van een materiaal aan vocht (ook luchtvochtigheid) aanleiding kan geven tot schimmelontwikkeling, een aantasting van het oppervlak of – in extreme gevallen – een beschadiging van de bepleistering. De problemen die te wijten zijn aan het feit dat er bij de uitvoering en de droging van de dekvloer veel vocht vrijkomt, kunnen vermeden worden door te opteren voor de eerste alternatieve fasering, omdat de pleisterwerken hierbij als laatste uitgevoerd worden.

 

Indien men voor een van de twee alternatieve faseringen kiest, moet de plafonneerder rekening houden met een aantal nogal ongewone moeilijkheden en voorzorgen. Het betreft hier voornamelijk beschermingsmaatregelen die genomen moeten worden om de vloeropbouw niet te beschadigen of te bevuilen. Zo zouden er onder de poten van de steigers drukverdeelplaten aangebracht moeten worden om te vermijden dat het oppervlak van de dekvloer beschadigd zou raken (alternatief nr. 1) of dat het voor de isolatie gebruikte gespoten polyurethaan doorponst zou worden (alternatief nr. 2). Om de dekvloer niet te bevuilen (bv. afzettingen en stof) en de hechting van de latere afwerking niet in het gedrang te brengen, moet er ook een dekzeil voorzien worden.

 

Bij de eerste alternatieve fasering moet er voor de dekvloer een zekere droogtijd in acht genomen worden alvorens met de pleisterwerken aan te vangen en dit, om te vermijden dat het oppervlak van de dekvloer beschadigd zou raken.

 

Volgens de TV 189 is de stapeling van materiaal en materieel bij cementgebonden dekvloeren toegelaten na 15 dagen (7 dagen bij anhydrietgebonden dekvloeren), voor zover dit goed verdeeld gebeurt en er geen puntbelastingen optreden. Een volledige ingebruikname is mogelijk na 28 dagen (15 dagen bij anhydrietgebonden dekvloeren).

Het vervolg van dit artikel kunt u lezen in WTCB-contact 2019/2

Nuttige links