© Miles Fischler

Nieuws

'De maatschappij zit op vele thema’s in een patstelling, daar ligt een kans voor architecten'

Arnaud Tandt • 11 juli 2019

Architecture Workroom Brussels bestaat tien jaar. In die tijd evolueerde het tot een think-and-do tank voor innovatie binnen de architectuur, stedenbouw en andere aan de ruimtelijke ontwikkeling verwante disciplines. We hadden met hen een gesprek over de – noodzakelijk – veranderende rol van de architect.

We ontmoeten Roeland Dudal op een warme lentedag enkele maanden voor de verkiezingen. Het  rekeningrijden beheerst even het nieuws– op. Het kantoor van Architecture Workroom Brussels bevindt zich tijdelijk in de Guimardstraat, na een verblijf in de WTC-torens waar ze de manifestatie You Are Here organiseerden. Roeland Dudal kijkt echter uit naar het nieuwe kantoor waar ze binnen enkele maanden intrekken, opnieuw in de Noordwijk: “minder corporate en dichter bij de actie”. “Brussel” in Architecture Workroom Brussels verwijst immers niet enkel naar de werkplek, de locatie van het kantoor, maar ook naar hun voornaamste laboratorium: de stad Brussel.

 

Roeland Dudal: “Joachim Declerck en ik hebben in 2008 Architecture Workroom bedacht als een werkplaats voor de kunstvorm architectuur en stedenbouw. We positioneerden ons toen mentaal in de driehoek tussen de meer klassieke cultuurhuizen, het beleid en de reguliere praktijk. Met steun van de culturele overheid konden we aan de slag als producent van culturele ruimte met tentoonstellingen, seminaries, lezingen, debatten en het maken van publicaties. Onze toenmalige missie was om de positie van de architect in de samenleving opnieuw te bevragen omdat we het gevoel hadden dat de bijdrage van de architect aan het maatschappelijk debat en aan de bouwproductie relatief beperkt was. Bij de oprichting kregen we steun van een aantal Brusselse architecten als stichtende leden, omdat ze onze overtuiging deelden dat het debat over architectuur en de relatie tussen architectuur en stad met Brussel als laboratorium onvoldoende ruimte kreeg. Gaandeweg is Architecture Workroom uitgegroeid tot een heel hybride organisatie waar we naast cultuurproductie op basis van subsidies, ook actief op zoek gaan naar andere contexten om samen met ontwerpers en experten nieuwe thema’s op de publieke en beleidsagenda te krijgen. Dat gebeurt via beleidsvoorbereidend ontwerponderzoek waarin we met andere ontwerpers innovatieve modellen voor architectuur en stedenbouw ontwikkelen. We zijn een ontwerppraktijk die niet bouwt, maar dat staat helemaal niet gelijk met een ontwerppraktijk die zich zou beperken tot theoretische modellen. Er zit een soort drang in om impact te hebben op de gebouwde realiteit. We tekenen ook nooit in op het klassiek proces van masterplanning, maar willen liever het proces bijsturen om tot een betere vraagstelling te komen.”

 

Bieden architectuurwedstrijden architecten ook niet de mogelijkheid om de opgave in vraag te stellen?

Roeland Dudal: “Er zijn veel situaties waar de architect de capaciteit heeft om niet alleen het antwoord maar ook de vraag op zich te ontwerpen en in vraag te stellen. In een veranderende maatschappij veranderen de ontwerpopgaves en de manier waarop we denken te moeten wonen, dus zou de vraag naar een woning ook moeten veranderen. De organisatie van de ontwerppraktijk laat heel vaak niet toe om de vraag in vraag te stellen. Als je in een publieke aanbesteding de vraag niet beantwoordt, beantwoord je niet aan het bestek van de procedure. Het is dus in vele gevallen om economische, procedurele of strategische redenen niet mogelijk om de vraag in vraag te stellen, hoezeer daar soms ook aanleiding toe is. Via ontwerpwedstrijden kan je daar een klein beetje op inbreken. Het is ook één van onze hoofdmissies geweest om die contexten te creëren waar dit – veel meer dan anders – mogelijk wordt. Het kader van een cultureel project of een tentoonstelling rond een bepaald thema biedt de uitgelezen kans voor architecten om aan agenderend ontwerpend onderzoek te doen. In die culturele vrije ruimte kunnen ze, los van economische of wetgevende bezwaren, met voorstellen komen die eigenlijk eerder een nieuwe vraag aanreiken dan wel de oplossing bieden. Dat werd door de sector vrij snel gewaardeerd en de ruimte die we maken om via ontwerponderzoek tot beter architectuur te komen is eigenlijk één van de kerntaken van de Architecture Workroom geworden.”

Foto: Tim Van de Velde

Als u over de sector spreekt, bedoelt u waarschijnlijk de architecten. Beseffen de opdrachtgevers ook dat ze een begeleider bij het proces kunnen gebruiken?

Roeland Dudal: “Het is inderdaad niet alleen aan de ontwerpende kant. Het is zeker en misschien zelfs nog meer aan de opdrachtgevende kant dat je ziet dat mensen wel snappen dat ze buiten de business as usual om zouden moeten kunnen denken, maar dat het systeem waarbinnen ze werken dat niet toelaat. Meestal hebben bepaalde overheidspartijen weliswaar hun eigen sectorale doelstellingen in het vizier, maar zijn ze niet in staat bijvangsten te creëren via wisselwerking met andere sectoren. We zijn ervan overtuigd dat het ontwerpdenken in staat is om mensen rond de tafel te verzamelen. Door gezamenlijk te tekenen wat elke partij apart als ambities en doelstellingen heeft, ontstaat vaak een gedeelde figuur waardoor mensen gaan beseffen dat ze elkaar nodig hebben en dat hun belangen niet noodzakelijk tegenstrijdig zijn aan elkaar.”

 

“Dankzij onze ervaringen tijdens de manifestatie You Are Here in het kader van de architectuurbiënnale van vorige jaar beseffen we dat om die maatschappelijke, economische, ecologische en solidariteitsdoelstelling te halen de samenleving tegelijkertijd een systeem- en gedragsverandering nodig heeft. Zie het thema mobiliteit. We weten bijna allemaal – zeker beleidsmakers zijn ervan overtuigd – dat de afhankelijkheid van de individuele wagen het mobiliteitssysteem letterlijk vastgereden heeft. De publieke ruimte in de stad wordt voor 70 à 80% ingepalmd door auto’s die ofwel stilstaan omdat ze 95% van de tijd geparkeerd zijn, ofwel omdat ze in de file staan. Dat is niet langer houdbaar. We moeten dringend naar een model waar we meer mobiliteit in de stad kunnen organiseren met minder voertuigen, maar met gedeelde voertuigen en een vorm van multimodaliteit, met een diversiteit aan snelheden. Die objectieven zijn gekend. Jammer genoeg, hoe hard we het daar ook over eens zijn, moeten beleidsmakers toegeven dat ze niet goed weten hoe we nu van het huidige systeem naar die nieuwe toekomst geraken. Als je hen vraagt hoe we die wagens gedeeltelijk uit het straatbeeld kunnen krijgen, dan vinden ze het moeilijk, want ze durven niet aan de gratis parkeerplaats voor de deur van de individuele autobestuurder raken. Hetzelfde zien we bij de discussie rond het rekeningrijden. Als de politiek er iets probeert aan te doen, lopen ze snel vast. De maatschappij zit op vele thema’s gevangen in een patstelling. Daar ligt een kans voor architecten, want het probleem is dat de mensen die het moeten gaan doen niet kunnen verbeelden wat de kwaliteiten zijn van een eventuele gedragsverandering en hoe de stad eruit zou kunnen zien als effectief de helft van de publieke ruimte teruggewonnen wordt om er speelpleinen, groenruimte, fietspaden en tracés voor openbaar vervoer in aan te leggen. Mensen weten heel goed wat ze zouden verliezen bij zo’n transitie, maar niet altijd wat ze erbij kunnen winnen. Architecten en stedenbouwkundigen hebben wel die capaciteiten om te verbeelden wat we met die ruimte zouden kunnen doen, en daarmee misschien wel een belangrijke hefboom in handen om het draagvlak te creëren voor zo’n systeemverandering.”

 

Stel dat dit een oproep is voor architecten. Hoe kunnen ze hieraan bijdragen? Weinig bureaus zitten in jullie positie.

Roeland Dudal: “Het is niet evident voor de architectuurpraktijk om die rol op te nemen. Die is er niet op georganiseerd, economisch niet, en eigenlijk ook niet op het vlak van expertise. Het is zeker niet zo dat dit een rol kan zijn voor de architect alleen. We stellen wel vast dat er een nieuw soort praktijk ontstaat waar architecten deel kunnen van gaan uitmaken, waarbij het vormgeven van de samenleving een maatschappelijke beweging wordt samen met andere actoren. Die actoren kunnen heel divers zijn, van privaatontwikkelaars over publieke actoren tot burgers. Vorig jaar ontstond er in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen een debat over luchtkwaliteit en verkeersveiligheid rond scholen, aangestuurd door de ouders van leerlingen die er school lopen. De ouders zijn uiteindelijk zelf met concrete ideeën naar lokale beleidsmakers, schooldirecties en bevoegde instanties gestapt. Als er vandaag 15 scholen zijn waar ze van onderuit aan die schoolomgeving werken, en morgen misschien 150 en binnen twee jaar 1500 dan hebben we op zoveel plaatsen tegelijk een verandering in werking gezet dat automatisch het plan voor schone lucht in onze gerealiseerd zal worden, niet van bovenaf, maar van onderuit. Diezelfde dynamiek zie je ook bij Ringland. Bij het mobiliseren van actoren en belangenorganisaties rond grote maatschappelijke transities heb je veel baat bij de verbeeldingskracht van de ontwerppraktijk ter ondersteuning van het creëren van een draagvlak en het blootleggen van kansen voor oplossingen. De rollen draaien zich daar soms om. Het is dan aan de ontwerppraktijk om de vragen te ontwikkelen en niet enkel antwoorden te formuleren op reeds gestelde vragen waarvan we weten dat ze niet tot het gewenste resultaat leiden.”

De manifestatie You Are Here in WTC-toren in Brussel met de tentoonstelling The Future is Here (2018). Foto: Tim Van de Velde

Hoe kan je toch van bovenaf impact hebben? De politiek lijkt zich soms minder bewust van de expertise van architecten, waarop ze een beroep kan doen. Het is jullie wel al gelukt om enkele deuren open te duwen. 

Roeland Dudal: “We hebben inderdaad beseft dat er niet alleen sociale en maatschappelijke, maar ook beleidsinnovatie nodig is. Er zijn wel eens stemmen in de sector die ons beleidsfluisteraars noemen, die door in te breken op de voorliggende beleidsvragen eigenlijk de beleidsmakers opvoeden over welke keuzes ze kunnen maken in functie van het maatschappijbeeld dat ze willen realiseren. Ik moet hier terugkomen op het idee van de workroom, de vrije denkruimte. Je ziet dat het beleid in het huidige beleidssysteem zich onvoldoende snel kan vernieuwen en dus is er een bypass nodig om aan te tonen dat er een systeemfout zit tussen uitdagingen en de oplossingen die het systeem nu kan aanreiken. De bypass die we creëren gaat vaak via de culturele setting, zoals het creëren van een werkruimte – de letterlijke vertaling van workroom – waarin je partijen uitnodigt om los van hun dagelijkse manier van werken die uitdagingen te benaderen. Van daaruit ontstaan vaak nieuwe technieken en inzichten die eenmaal terug in de beleidscontext leiden tot andere keuzes dan diegene die voorlagen.”

 

Niet alleen de politiek, maar ook de bouwsector heeft last van traagheid. In de manier waarop we ons in de sector organiseren zit er weinig innovatie. Jullie behoren tot een kleine groep bureaus die een stap hebben gezet in een nieuwe vorm van organiseren.

Roeland Dudal: “Onze bouwpraktijk is heel sterk georganiseerd volgens normen en rigide verantwoordelijkheidsstructuren. De bouwsector, in de betekenis van het samenspel tussen architect, aannemer, materialenproducent en andere actoren, loopt heel vaak vast in zijn klassieke manier van werken, terwijl voor sommige doelstellingen net heel wat innovatie mogelijk zou moeten zijn. Het verduurzamen van een gebouw op het vlak van energie moet bijvoorbeeld verder gaan dan het eindeloos isoleren, wat een heel simplistisch antwoord op een veel complexer probleem is. Een ander voorbeeld is de manier waarop een jonge architectuurpraktijk als BC Architects niet alleen architecten en stedenbouwkundigen zijn, maar nu ook bezig zijn met het heruitvinden en produceren van materialen die honderd procent hernieuwbaar zijn. Ze maken leemstenen van samengestampte en gedroogde aarde die niet verlijmd of gebakken zijn – als je zo’n muur niet meer nodig hebt kan je die perfect teruggeven aan de aarde. Daarom hebben ze een praktijk waarbij ze tegelijkertijd ontwerper, aannemers en materialenproducent zijn, iets wat eigenlijk volgens de wet van 1939 verboden is. De inzichten die daar ontstaan zijn heel rijk en dwingen ons ook als ontwerppraktijk om naar andere samenwerkingen te gaan en dat soort regels te gaan herzien in functie van het veel meer benutten van de rol die de architect kan hebben in dat soort processen.”

 

Vandaag zien we soms meer innovatie bij ontwikkelaars dan architectenbureaus, ook omdat zij er de financiële ruimte voor hebben. Zo trekken zij expertise binnen en ontstaat het risico op termijn dat de rol van de architect zal uitgehold worden.

Roeland Dudal: “Algemeen is het zo dat in de maatschappij technologische vernieuwing veel verder staat dan maatschappelijke vernieuwing. In de bouwpraktijk zie je dat promotoren zich razendsnel bijscholen om veel beter gewapend te zijn op de uitdagingen die op ons afkomen. De sociaal-maatschappelijke innovatie die nodig is om dat binnen die realisatie ook winsten en meerwaarde voor iedereen te creëren gaat veel trager. We zien dat architecten vanwege de sectorrealiteit en economische druk heel weinig ruimte binnen het eigen bureau kunnen maken om ook aan ontwerpinnovatie te doen, naast alle technologische innovatie die zij moeten verwerken. Dat is zeker problematisch en zorgt ervoor dat ze niet de capaciteit hebben om hun rol in vol ornaat te spelen. Ik denk dat daar potentieel ook een zoektocht inzit over hoe je een ontwerpbureau organiseert en positioneert in de markt van de ontwerpopgaves. Waarbij we ons inderdaad moeten hoeden voor te nauwe marges, want anders hol je alleen maar achter de feiten aan en kun je niet de volle troeven van het ontwerpen inzetten.”