Foto: Studio Dann

Interview

Frederic Vandoninck en Wouter Willems (FVWW): “Kijken is verbinden”

Arnaud Tandt • 1 april 2020

FVWW ontwerpen vaak projecten met een hybride programma. Het mechanisme van het kijken vormt hierbij een belangrijk aspect, zoals ook bij hun voorstel voor de recente tentoonstelling ACROSS – 8 offices, 8 weeks.

Acht jonge Belgische architectenbureaus stelden het afgelopen jaar hun oeuvre voor aan toehoorders van over de taalgrens. De lezingenreeks ACROSS bracht zoals de voorbije jaren vier Franstalige bureaus naar Antwerpen (deSingel) en vier Nederlandstalige naar Luik (Galerie Opéra). Rond de jaarwisseling culmineerde dit in een kleine tentoonstelling tegenover het Paleis voor Schone Kunsten. In een vitrine aan de ingang van de Ravensteingalerij presenteerden de acht bureaus objecten, representatief voor hun praktijk. Gedurende acht weken waren deze voorwerpen uitgestald op een groot rek. Elke week kregen de objecten van een ander bureau een plek vooraan in de vitrine. FVWW – Frederic Vandoninck Wouter Willems architecten, concipieerden voor die gelegenheid kijkdozen op basis van drie van hun projecten, waarbij spiegelvlakken een steeds veranderend beeld genereerden, tekenend voor de caleidoscopisch blik van het bureau én hun aandacht voor het kijken. 

 

KIJKEN

 

Frederic Vandoninck: “We kregen van A+/Bozar de vraag om objecten te selecteren om tentoon te stellen in de vitrine. We zijn echter niet zo geïnteresseerd in het object op zich, en zeker niet als het uit de context genomen en in een nieuwe geplaatst wordt: dan gaat het over mooi en lelijk. We wilden het hebben over belangrijke mechanismen die onze ontwerpen sturen, zoals het regisseren van zichten: wat zie je wanneer je door een gebouw loopt, wat laten we (niet) zien, welke doorzichten maken we. Vanuit de gedachte dat door iets te zien, iets betekenis krijgt: gebruikers in een gebouw die elkaar zien, bestaan door elkaar te zien. We kaderen ook de context op een heel doelgerichte manier. In de vitrine willen we eerder een mechanisme tonen dan een object.”

 

Wouter Willems: “Dat is natuurlijk heel moeilijk om dat te condenseren in één object omdat je daarmee die beweging niet kunt oproepen. Ook een foto blijft een verstild beeld. Uiteindelijk kwamen we uit bij drie kijkdozen waarmee we drie – voor ons – emblematische projecten tonen: de Parkvilla in Boechout, het stadsmuseum in Ieper en De Nor: een woongebouw, een museum en een publiek gebouw-sculptuur. Die kijkdozen bestaan uit vlakken met twee of drie driehoekige spiegels, en een spiegelend onder- of bovenvlak in combinatie met een foto. Afhankelijk van de hoek waaronder je in die kijkdozen kijkt, wordt het oorspronkelijke beeld vervolledigd of ontstaat er een nieuw beeld. Of krijg je een doorzicht want door de spiegelingen ontstaat er ook diepte – doorzichten en diepte zijn ook thema’s die in onze architectuur heel sterk aan bod komen.” 

 

Frederic Vandoninck: “Ook de context gaat in de kijkdozen een rol spelen: Bozar, de vitrine, de andere objecten en de mensen die kijken.” 

Expo ACROSS – 8 offices, 8 weeks © Benjamin Baltus

GRENS (1)

 

Wouter Willems: “We hebben heel wat gebouwen die hybride zijn, waarin verschillende programma’s samenkomen. Een belangrijk aspect in deze ontwerpen is het organiseren van een soort leegte die eigenlijk niet bestemd is, die per definitie gedeeld of publiek is.” 

 

Frederic Vandoninck: “Vaak zit die overmaat of die gedeelde ruimte op de grens of in het publieke domein. Een tweede thema is het al dan niet oprekken van de grens publiek-privaat om die ook te gebruiken in het mechanisme van het kijken. Een schoolgebouw bijvoorbeeld is een beschermende omgeving, maar we gaan die grens toch zodanig maken dat er ook contact is – het is uiteindelijk toch een publiek gebouw – zodat die spelende kinderen beschermd, maar tegelijkertijd ook zichtbaar in de straat zijn.” 

 

Wouter Willems: “In ons project in Herentals is een politiecommissariaat gecombineerd met een kunstencampus en een stadsarchief, ogenschijnlijk heel tegenstrijdige programma’s. Voor het politiekantoor, met een cellencomplex, zijn er heel zware veiligheidseisen. Die academie moet echt een open huis zijn waar je binnenloopt. In ons project is er geen duidelijk schot tussen die twee en een nieuwe publieke ruimte betrekt die twee op elkaar. Net vanuit het bewustzijn dat een politiekantoor een openbaar gebouw is, stellen we dit in verbinding met de openbare ruimte, maar ook met de andere programma’s…”

 

Frederic Vandoninck: “… en de andere gebruikers. Daar zit een geweldige winst in, en vreugde: te kunnen zien van elkaar waar je mee bezig bent.”

 

Wouter Willems: “De schotten moeten ook weggehaald worden in het proces daarnaartoe. De opdrachtgever is immers veelkoppig: de directies van twee academies, een stadsarchivaris en politiezone Neteland – nog eens vijf burgemeesters en een korpschef. In het begin blijft iedereen op zijn eigen terrein dat ze zo duidelijk mogelijk willen afgrenzen, maar door dat proces slagen we er wel in om die mensen samen te brengen…”

 

Frederic Vandoninck: “… en er een gedeeld verhaal van te maken.

KCH kunstencampus en politiecommissariaat

GRENS (2)

 

Wouter Willems: “De Nor is een coproductie met Dennis Tyfus, een beeldend kunstenaar waar we al zeven jaar op diverse manieren mee samenwerken. Hij heeft een aantal natuurstenen bas-reliëfs gemaakt voor de Thomas More-hogeschool en ook onze voetbalshirts ontworpen voor de Archigoldcup. Toen hij door het Middelheimmuseum gevraagd werd voor een solotentoonstelling, kreeg hij ook de mogelijkheid om een paviljoen te bouwen. Het werk van Dennis gaat heel erg over het organiseren van sociale ruimte en hoe mensen samenkomen. Hij maakt een platform waar anderen kunnen performen of presenteren. Dat is heel verwant met hetgeen wij doen. We maken een achtergrond waarbinnen het leven zich ontwikkelt en er dingen ontstaan.”

 

Frederic Vandoninck: “Zijn werk is eigenlijk het activeren van plekken, van activiteiten en in zekere zin is dat bij ons ook. Die mechanismes zijn immaterieel.”

 

Wouter Willems: “De doorvertaling in een vorm volgt uit het orkestreren van dat mechanisme. Dat is nooit een a priori. Dat zorgt ervoor dat als je tien gebouwen van ons bureau naast elkaar zet, er geen vormelijke lijn in te trekken valt. Het paviljoen van Dennis bestaat uit een tribune met een podium, een bar en sanitair. Het ligt echt aan de grens van het Middelheimmuseum, een instituut dat ’s avonds om zes uur sluit. Er is zo een tweede grens gemaakt, maar ook een extra toegang, rechtstreeks vanuit de publieke ruimte. Dennis is de enige die de sleutel heeft. In de zomer is daar drie, vier keer per week een performance, voorstelling, lezing of debat. Je krijgt een soort eilandje in het Middelheim dat afgestoten wordt naar de publieke ruimte. Op het moment dat er geen activiteit wordt georganiseerd sluit de grens aan de straat en wordt het een sculptuur in het park. De verschuiving van de grens betekent daar ook een heel harde verschuiving in betekenis.” 

 

Wouter Willems: “In onze praktijk hebben we verschillende samenwerkingen met kunstenaars, zoals deze langlopende met Dennis, maar ook met Gert Robijns, een beeldend kunstenaar uit Borgloon…”

 

Frederic Vandoninck: “… doorheen verschillende projecten en al verschillende jaren.”

 

Wouter Willems: “En verschillende rollen, waar hij bijvoorbeeld opdrachtgever is en wij ondersteunend. Maar die rollen verschuiven continu.”

 

Frederic Vandoninck: “Het boeiende is dat het auteurschap flou wordt. Het eindresultaat is een coproductie en niet aanwijsbaar als in: “dat standbeeld is van u en die ramen zijn van ons”. In Kortrijk zijn we bezig met een wedstrijd voor een kunsthal en dat project is helemaal vervlochten door er van in het begin met hem over na te denken.”

 

Wouter Willems: “Maar ook met Wouter Callebaut, restauratie-architect en met Stephanie Specht als grafisch ontwerper. Het ontwerp dat er nu ligt, zit zo verweven dat we niet kunnen zeggen: “dat is nu van ons”.” 

DTM Dennis Tyfus Middelheim © Ans Brys

ERFGOED

Wouter Willems: “Ook daar gaat het over loskomen van de vorm an sich, en zich afvragen: “Wat is het fundament van het gebouw dat de moeite waard is om te behouden?” Dat zijn meestal niet de stenen, maar wel de rol die het erfgoed gespeeld heeft en kan spelen. De Lakenhalle in Ieper was na de Eerste Wereldoorlog nagenoeg verdwenen. In de jaren twintig is de wederopbouw begonnen. De buitenschil bleef volledig gotisch. De nieuwe structuur die in het interbellum werd opgetrokken was van hout. Na een pauze tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de reconstructie hernomen, met een volledig betonnen skelet achter die gotische gevel.”

 

Frederic Vandoninck: “Het is bijna absurd, maar ook net heel boeiend om die lagen te zien, met elk hun betekenis. In de Lakenhalle zit zowel het Flanders Fields Museum met gigantische houten balken als het Yper Museum met eenzelfde structuur maar dan in beton. Zo zie je de evolutie in de bouwmethodiek. Het is interessant om die te tonen, want het museum gaat net over de geschiedenis van Ieper, waarvan de Lakenhalle een belangrijk aspect vormt. We voegden daar nog een laag aan toe die daarmee omgaat.”

 

Wouter Willems: “Dat zijn twee huizen, twee interieurs die eigenlijk heel stedelijk van aard zijn, in de taal van de straat: baksteen en lantaarns. Al van aan de balie in het museum kijk je omhoog, door een eerste incisie die we gemaakt hebben, richting die huizen. Daar zie je mensen van de ene museumzaal naar de andere lopen. Als je nadien in die circulatie van de ene museale ruimte naar de volgende gaat, blik je ook terug van waar je komt. Je ervaart de monumentale inkomhal op een andere manier.”

 

Frederic Vandoninck: “Het is een moment voor wat reflectie, wat verstrooiing, maar biedt meteen ook al een zicht op de volgende tentoonstellingszaal. Dat zijn echt verbindende ruimtes.

VERBINDEN

Frederic Vandoninck: “Belangrijker ook: alle circulatiekernen geven uit op het dak. Iedereen heeft zo, naast zijn individuele terras of buitenruimte, ook een rechtstreekse buitendeur op die collectieve ruimte. Dat is een strijd, want dat betekent voor de ontwikkelaar – in eerste opzicht – extra circulatie en minder verkoopbare meters. Je kunt het ook anders formuleren en als een kwaliteit beschouwen die de waarde van de appartementen zal doen toenemen.

 

Wouter Willems: “In een klassieke rendementsberekening heb je 13 % van de oppervlakte voor gemene delen. Bij ons is dat altijd meer, omdat we bijvoorbeeld een goede inkomhal willen, of zoals in Boechout een overdekte loggia voor je het gebouw binnenkomt. Dat zijn plekken van uitwisseling.”

 

Frederic Vandoninck: “Juridisch is dat ook markant, want dat is private grond maar wel met een openbaar karakter. Dat bevindt zich dus in zo’n schemerzone. Maar dat zijn heel fijne plekken om ontmoeting, wachten en verpozen te faciliteren. En weer die grens oprekken.”

 

Wouter Willems: “Eigenlijk is dat op alle manieren verbinden, zowel in de collectieve ruimte als in het kijken.”

Foto: Studio Dann