Interview

Gijs Van Vaerenbergh: “In tijdelijkheid schuilt kracht en potentieel”

Shendy Gardin • 11 augustus 2021

Een stalen ‘Labyrint’, een abstracte ‘Windmill’, een bakstenen ‘Grotto’ of recent ‘Colonnade’ voor Triënnale Brugge 2021, de afgelopen tien jaar heeft Gijs Van Vaerenbergh het Vlaamse landschap getekend. Een inkijk in de praktijk van het Leuvense architectenbureau, opgericht door Pieterjan Gijs en Arnout Van Vaerenbergh.

Gijs Van Vaerenbergh - Colonnade © Jasper van het Groenewoud

Gijs Van Vaerenbergh gaat terug naar de kindertijd, toen Pieterjan Gijs en Arnout Van Vaerenbergh naar dezelfde Freinetschool gingen. Hun paden zijn sindsdien blijven kruisen, tot ze aan de KU Leuven samen architectuur studeerden en niet veel later projecten begonnen te tekenen aan de keukentafel. Papieren ideeën, tot een van deze schetsen tot uitvoering kon worden gebracht, ‘Greenhouse Intersect’ op Ithaka in Leuven. Niet veel later volgde ‘The Upside Dome’ en ‘Reading between the Lines’, ook wel bekend als het ‘doorkijkkerkje’ in Borgloon. Het was de start van het bureau zoals we het vandaag kennen, een boeiende praktijk die opereert op het grensvlak van architectuur en beeldende kunst, maar zich vooral niet wil beperken tot deze tweedeling. Een gesprek met Arnout Van Vaerenbergh over sculpturale ruimte en het concept tijdelijkheid.

 

Gijs Van Vaerenbergh bestaat ondertussen dertien jaar. Is jullie werking doorheen die periode veranderd?

Arnout: “Onze praktijk is eigenlijk al altijd een ontdekkingstocht geweest. Tot op vandaag maken we weinig proactief plannen. We kijken wat er op ons afkomt en proberen daarin telkens de juiste beslissingen te nemen. Dat betekent veel vrijheid, er zijn geen verwachtingen die we moeten inlossen, maar aan de andere kant ook onzekerheid. De eerste jaren maakten we projecten die heel verschillend leken en er in se niet meteen een zichtbaar verband was. Wellicht omdat we geen vooropgestelde visie hadden; die heeft zich pas post datum gevormd. Door de diversiteit van installaties, sculpturen en gebouwen, gemaakt uit kraanstukken, staal, beton of uitgeholde baksteen, hebben we het gevoel dat er vandaag een soort constellatie is ontstaan waarbinnen we nieuwe combinaties maken en we de afstand tussen de projecten onderling beginnen te verdichten. In die zin is onze praktijk of in elk geval de manier waarop we onze projecten bouwen, wel aan het evolueren. Net zoals de architectuurwereld; deze is heel hybride aan het worden. Er zijn veel niches aan het ontstaan, denk maar aan scenografie, studiebureau’s, consultants, etc. Wij zijn heel erg met kunst en publieke ruimte bezig, niet per se vanuit de kunstwereld, maar vanuit architectuur.”

 

Jullie werk wordt vaak gesitueerd op de grens met beeldende kunst. Hoe zien jullie dit zelf?

“Gordon Matta-Clark zei ooit “The difference between architecture and sculpture is whether there is plumbing”, zodra een sculptuur techniek bevat, wordt het onder de noemer architectuur geplaatst. We houden van het veld waarin beide werelden samenkomen. Voor sommigen is het kunst, voor anderen architectuur, wij vinden beide. Pieterjan en ik zijn altijd al onder de indruk geweest van het gewicht dat aan architectuur wordt gegeven, als een serieuze, hermetische wereld, waarin literatuurstudie, bouwkunde, techniek, sterk met elkaar verweven zijn. Al sinds onze studies wilden we daaruit ontsnappen en op een vrije manier met architectuur omgaan. Dat experiment zijn we blijven verderzetten. Het is ons thema, onze taal, ons medium, maar tegelijkertijd proberen we het te herinterpreteren en transformeren. We zetten weinig in op de discussie architectuur versus beeldende kunst, omdat dat we juist transversaal willen denken. Ons werk is geen anti-architectuur of een statement, maar eerder een continu veld, waarin we projecten doen die aanleunen bij het artistieke, maar evengoed kunnen geklasseerd worden onder architectuur. We denken over hetzelfde na, maar met andere randvoorwaarden.”

 

Kiezen jullie er bewust voor om geen traditionele bouwprojecten aan te nemen?

“Onze praktijk is er een van ontwerpend onderzoek. We nemen dan ook vooral projecten aan die uitdagend zijn, maar waarbij we ook de nodige onderzoeksruimte krijgen. Klassieke architectuuropdrachten geven daar vaak niet de financiële ruimte en timing voor. Dat heeft in het begin wat moeite gekost, maar lukt ons nu aardig. We zijn niet tegen traditionele architectuurprojecten, integendeel, maar we hebben niet het gevoel dat wij daar als bureau in elke situatie een bijdrage aan kunnen leveren. Sinds we ontdekt hebben dat we installaties kunnen maken die over architectuur gaan, maar daarom niet per se een bouwschema of rioleringsaansluiting moeten hebben, pushen we onze praktijk vooral verder in die richting.”

 

De vraag komt soms wel?

“Die vraag komt en soms gaan we daarop in, maar alleen als we het gevoel hebben dat de opdrachtgever bereid is om in ons denken mee te gaan. Een mooi voorbeeld is de ‘Corner House’, een historische kloosterhoeve, waar we de noord- en oostvleugel opnieuw met elkaar hebben verbonden met een volume dat zich opent naar de bosrijke omgeving en tegelijkertijd het binnenplein visueel herstelt.”

 

Veel van jullie ontwerpen hebben een tijdelijk karakter. Is die tijdelijkheid belangrijk?

“Het permanent karakter van architectuur kan soms erg dwingend zijn: projecten moeten vergund worden, de tand des tijds doorstaan, duurzaam zijn, ... Via tijdelijke projecten kunnen we sneller en preciezer interveniëren. Bijvoorbeeld ‘Bridge’ in Brussel, een constructie uit gehuurde kraanstukken in het kader van het stadsfestival Playground Kanal, die voor even de verbinding legde tussen de twee oevers. In enkele maanden tijd hebben we toen samen met AWB en Util het idee ontwikkeld en gebouwd, normaal duurt dat proces jaren. De brug zelf heeft er uiteindelijk een weekend gestaan, maar het beeld is gebleven. Een project moet dus niet permanent zijn om waardevol te blijven, in die tijdelijkheid schuilt heel wat kracht en potentieel. Ironisch genoeg is het soms ook omgekeerd en wordt de vraag gesteld om een tijdelijk werk permanent te maken, zoals ‘Labyrint’ in Genk, maar dat zijn projecten die het in principe ook kunnen verdragen.”

 

Beweging is een element dat vaak in jullie werk terugkomt. Klopt dat?

“Verschuiving van het beeld, kinetische perceptie en beweging zijn principes die we inderdaad heel vaak in onze installaties gebruiken. Hoe een werk wordt ervaren als het publiek errond beweegt, het benadert of betreedt… Het fascineert ons enorm. Aan de hand van maquettes, digitale modellen en proefopstellingen proberen we altijd tot de essentie te gaan, een vorm te ontwerpen die zo gereduceerd mogelijk is, zodat enkel de fundamentele betekenis overblijft. Een abstractie van een koepel, van een kerk, van een windmolen, … We gaan zelden een ornament of narratief toevoegen dat specifiek naar een locatie of moment verwijst, omdat dat meteen andere interpretaties blokkeert. Projecten zijn daardoor vaak opener en toegankelijker.”

 

Jullie kiezen veelal voor ruwe of natuurlijke materialen?

“Staal, beton, baksteen, … zijn inderdaad materialen waar architecten vaak mee aan de slag gaan. Het zijn ook industriële materialen, waar je veel mee kan doen voor een redelijk budget. En niet onbelangrijk, er zit een gigantische kennis en traditie achter. We zijn bijvoorbeeld niet erg geïnteresseerd in 3D-printen, omdat dat voor ons homogene textuurloze producties zijn. Een sculptuur in baksteen roept herkenning op, mensen zien er de bouwstenen van hun huis in.”

De titel spreekt voor zich, net als ‘Arcade’, ‘Labyrint’ of ‘The Upside Dome’.

“Onze titels zijn altijd ontleend aan architectuur(geschiedenis). We zoeken bij nieuwe opdrachten telkens naar herkenbare, historische referenties, omdat daar vaak een inspiratiebron in zit die ver van het ‘nu’ is verwijderd. Voor ‘Colonnade’ hebben we ons gebaseerd op de Griekse tempelarchitectuur, die typisch een soort schil van kolommen rond zijn kern heeft. Het idee dat je een ruimte hebt die door zuilen is begrensd, een stedelijke tussenruimte, half binnen, half buiten, heeft ons altijd geïntrigeerd. Vandaag is die tussenruimte in architectuur veel minder aanwezig.”

 

Hoe hebben jullie die overgang vertaald in ‘Colonnade’?

“‘Colonnade’ heeft geen interieur; het is een sculptuur die je omwentelt. Je ervaart het telkens anders, afhankelijk van het tijdstip, de setting, .... Het is eigenlijk een radicale versie van een architecturale beweging, een object dat in de stad staat, maar dat je kan betreden. Dat idee van gradueel dieper gaan, van dat bosachtige dat je stap per stap betreedt, is voor ons essentieel hier. Het activeert de groene ruimte rondom het paviljoen, opent nieuwe perspectieven en maakt ‘Colonnade’ bijna tot een dagelijks gebruikselement. Bij felle zon gaan mensen er in de schaduw zitten, fietsers schuilen er voor de regen, kinderen spelen er verstoppertje, … De locatie net aan de rand van de stad stretched ook de wandeling van het Triënnale Brugge-publiek een stukje verder en dat vind ik een interessante verwezenlijking. Als bezoeker krijg je zo een doorsnede van Brugge te zien, terwijl je anders meer centraal blijft. Dat is ook de opzet van Triënnale Brugge geweest denk ik, om juist de leefbare stad te tonen en niet alleen het centrum met zijn winkels en toeristische attracties.”

 

What’s next? Wat zijn jullie ambities voor de toekomst?

“Er staan een aantal projecten op til waar we enorm naar uitkijken, binnen België, maar ook in Nederland, Frankrijk en Italië. Ook onze studio in het BAC ART LAB van de KU Leuven wordt de komende jaren verder getransformeerd, samen met de studenten van het In Situ-lab waar ik ook les geef. Die experimenteerruimte is echt welkom.

 

Als we de waaier van galeriewerk (Valerie Traan) tot artistieke ingrepen in de publieke ruimte en infrastructuurprojecten kunnen blijven doen, zijn we perfect gelukkig. Ons bureau hoeft niet veel groter te worden. Nu zijn we met drie vaste projectmedewerkers. Pieterjan en ik coördineren het geheel en ontwerpbeslissingen nemen we samen. Als we een werk in de publieke ruimte maken, willen en kunnen we niet per se voor iedereen goed doen. Het is natuurlijk wel fijn als het de plek verandert en mensen er op een positieve manier op reageren. Met ‘Reading between the Lines’ is dat effectief zo, bijna buitenproportioneel, want die populariteit hadden we niet verwacht. Misschien met ‘Colonnade’ ook. Projecten hoeven niet altijd te blijven staan. Als het verdwijnt, heeft het nog altijd een werking, in het collectieve geheugen van de mensen en van de stad.”