Interview

Wouter Callebaut: 'We moeten meer dienend denken, voorbij ons eigen ego'

Arnaud Tandt • 11 oktober 2021

De restauratie en herbestemming van het Predikherenklooster in Mechelen oogst lof zowel bij architecten als het grote publiek. We spraken Wouter Callebaut over die bijval op een moment dat verschillende restauratieprojecten op verzet stoten. En er vallen nog andere lessen uit restauratie-architectuur te trekken.

Wouter Callebaut - Foto: Klaas Verdru

Wouter Callebaut won enkele jaren geleden de Jo Crepain Awards voor Jong Startend bureau op basis van zijn indrukwekkende visie. Het bureau groeide sindsdien gestaag, tot de coronacrisis voor een – ook wel nodig – reflectiemoment zorgde. De visie werd terug op scherp gesteld. Sarah, de vrouw van Wouter én psychologe, vervoegde het team en er werd een nieuw systeem als boorddocument opgesteld. Vandaag is het bureau klaar voor de verdere groei. Wouter Callebaut doceert ook aan de Universiteit Gent – zijn onderzoek naar begijnhoven samen met prof. dr. ir.-arch. Dirk De Meyer bleek te populair als masterproef bij studenten, slechts negen van de achttien geinteresseerden konden aan de slag. 


Het gesprek begint onder een zomerse zon voor het kantoor in het rustige Drongen, tot een luidruchtige landbouwmachine ons naar binnen jaagt. De Orangerie waar ze jaren geleden ingetrokken zijn, behoort tot een kasteelsite en is een perfect voorbeeld van dynamisch behoud waar Callebaut voor pleit, zoals later in het gesprek zal blijken. 


Informatietraject


Het Predikherenklooster is een voorbeeld van een breed gedragen renovatieproject, waaraan ligt dat volgens jou?
“We hebben het Predikherenklooster recent toegelicht op een monumentencongres rond inclusie. Dat project is een mooi voorbeeld – niet van een participatietraject – maar van een informatietraject. Het gaat over een kankerplek in Mechelen waar de stad, na 40 jaar privatieve pogingen om het te herontwikkelen, de guts heeft gehad om het terug te kopen en er zelf een mooie herbestemming voor te bedenken. De stad heeft niet nagelaten om ongelooflijk veel te communiceren, naar de buurt en zelfs naar heel Vlaanderen toe. De Open Oproep vroeg om er een bibliotheek van te maken en zo’n klooster spreekt natuurlijk tot de verbeelding – je ziet meteen de Dominicanenkerk van Maastricht voor je opdoemen – en dat was ook het uitgangsidee van de stad, ze wilden eventueel ook nog de binnenkoer laten overwelven. Toen we het gebouw bezochten met ons wedstrijdteam, met Bureau Bouwtechniek en het Nederlands bureau Korteknie Stuhlmacher Architecten – met hun eigen visie op erfgoed en culturele typologieën – waren we getroffen door het klooster en we beseften dat die kerk zoveel mooier zou zijn als we die vrijer hielden. Dus hebben we de bibliotheek, de motor van dat gebouw, van de site, in de zolder gestoken waardoor dat er veel meer plaats vrijkomt voor beleving en nieuwe functies. In ons voorstel werd de kerk een stedelijke agora. Hoewel het moeilijk was – bij gebrek aan een concrete invulling – om er budgetten voor vrij te maken, hadden er nog voor het afronden van het project al organisaties een deel ingepikt, met bijvoorbeeld een jazzzolder. Door de coronacrisis is die plek na een viertal maanden moeten sluiten, maar het is een hotspot voor de Mechelaars. Het Predikherenklooster bevindt zich in een enorm dense zone in Mechelen. Probleemzones noemen ze die, maar eigenlijk hebben die mensen gewoon nood aan ruimte en samenzijn en dat kan ook gebeuren in het gebouw. Die hangjongeren van vroeger zitten daar op computers, hebben er een gameruimte, zitten daar te studeren, terwijl dat dat bij hen thuis niet mogelijk is. Dat is eigenlijk een verlengde van al die kleine huisjes.” 

De historische kloosterbibliotheek in de zuidvleugel na restauratie waarbij de nog bestaande afwerkingslagen maximaal behouden en geconserveerd werden. Deze ruimte werd opnieuw voorzien van een vloer in 18e-eeuwse gesmoorde Boomse tegels

Ruïneus restaureren


“We hebben gekozen voor een ruïneuze restauratie waar we zelf ervaring mee hadden uit een voorgaand project in het Gentse. De sfeer van de ruïne is voor ons een derde laag naast die van de originele bouwers, de monniken, en de lange bezetting door de militairen. Die vergankelijkheid, de opeenvolging van fasen geeft het gebouw zijn kwetsbaarheid en zijn kracht. Als je in het Predikherenklooster rondloopt zie je eigenlijk ook het verhaal van het gebouw, dat spreekt naast de boeken. We hebben de burgemeester daarvan kunnen overtuigen en ook om het binnenplein niet te overkappen, want dat is een essentiële buitenruimte die de pandgang extra kan opladen met een boom erin, als plek om een koffie te drinken en je krant te lezen. Je moet heel consequent die visie blijven uitdragen want de ruïneuze restauratie riep veel vragen op over het budget en de kwaliteit van het eindresultaat. Onroerend Erfgoed was mee en Monument Mechelen is daar ook in gevolgd. Er zijn voor de Mechelaars veel rondleidingen op de werf georganiseerd, we hebben heel veel filmpjes gemaakt en gepost en uitgelegd waarom we dat zo gingen doen. Er was een proefrestauratie waarmee iedereen al een beetje kon zien hoe het er ging uitzien. Er is ook een tentoonstelling geweest in de bibliotheek waarbij dat we de opties gegeven hebben, en de schoonheid van alles toonden met heel waarheidsgetrouwe renders. Helemaal op het einde is er dan ook een symbolische overdracht geweest van de boeken, een stoet van de oude bibliotheek naar de nieuwe bibliotheek en het laatste boek is door de burgervader binnengebracht. Er waren meer dan 10.000 mensen aanwezig, dat was een overweldiging van bij de opening en dat is niet gestopt.”

 

Die zolder is fantastisch als bibliotheek, ik ervoer er de sfeer van de bibliotheek uit mijn jeugd op de zolder van een kasteel. Een bibliotheek in hout is natuurlijk bijzonder.
“Dit is de meest originele en krachtigste zone van het klooster. Het indrukwekkende verdiepingshoge woud aan spanten. Je loopt bijna in een kast.” 


Ook knap hoe de dakramen toegevoegd zijn. Je ziet in het interieur wel dat ze nieuw zijn, want de houten structuur loopt erachter door, maar tegelijkertijd voelt het alsof ze er altijd geweest zijn. 
“Je wordt altijd geconfronteerd met het bestaande en we hebben dat steeds laten primeren. We hebben op de bestaande ritmiek ingespeeld, zoals van de oude dakkapellen. Het is heel duidelijk leesbaar maar vormt wel een geheel. De houten structuur die we erin gebracht hebben, past in het bestaande en is ook akoestisch. Het is zoals een boekenkast of zoals de studiolo’s waar men in de renaissance studeerde. De pandgang op de verdieping volgt dan weer de logica van de vroegere chambrettes van de militairen. Al die lagen zitten erin.”

Aquarel door Gosia Olchowska, gemaakt voor de feestelijke opening van de nieuwe stadsbibliotheek

Restauratie is circulair


“We bouwen met het vakmanschap en de tradities van vroeger. Wanneer ze vroeger een klooster bouwden, dan plantten zij vaak ook een bos aan, omdat ze wisten dat binnen 250 jaar de balken mogelijks rot zouden zijn. Achttien jaar vóór de restauratie hakten ze die en ze lieten het hout drogen. Zo werd het vroeger gedaan en in mijn stage was dat ook nog, in Tongerlo zeiden ze: “Ons hout ligt te drogen” en ik dacht: “Mijn god, acht jaar geleden heeft er iemand hout laten kappen voor onze restauratie van vandaag. Ik vind dat ongelooflijk. De gebouwen waren ook demontabel, door bijvoorbeeld gebruik van kalkmortel en vergaringstechnieken in het hout en later het smeedwerk of staal. Restauratie is gewoon circulair. Terwijl op het moment dat we PUR spuiten of beton gaan gieten in alle structuren, zetten we die gewoon vast naar stabiliteit maar dan zijn we die onderlinge  vervangbaarheid van het materiaal kwijt, want hoe kan je het dan nog weghalen? Het idee van het circulaire krijgt heel moeilijk ingang. Men grijpt naar de gekende methodes terwijl dat circulaire altijd bestaan heeft. Het is pas in de jaren ‘50, met grote aandacht naar vernieuwingen en nieuwe materialen en aversie vaak voor het gekende dat we dat allemaal overboord hebben gegooid eigenlijk. Gedurende 70 jaar is even het licht uitgedaan, in deze periode heeft de vooruitgangsgedachte de mooiste nieuwe materialen en technieken tot leven geroepen maar ook enkele essentiële uitgangspunten vergeten, maar nu gaat het licht weer aan. Bij die restauratie van de abdij speelt ook de visie van de pater abt ‘dat gebouw is niet van mij, dat is voor de volgende generaties’. We bouwen niet alleen voor onszelf maar ook voor onze zoon of dochter en voor onze kleinzoon misschien. Dat idee vind ik super interessant want dat is bij erfgoed steeds zo. Die gebouwen hebben verschillende visies van de mensen overleefd en daardoor zijn ze zo waardevol voor ons, omdat ze iets tonen van vroegere tijdsgeesten met methoden die we misschien wel kwijt zijn. Dus die kunnen ons heel veel leren ook op dat vlak. Dat is meer dienend denken voor de mensheid dan voor enkel ons eigen ego.”

 

Vergeleken met het Predikherenklooster zijn het Steen in Antwerpen en het Gravensteen in Gent een heel ander verhaal. 
“We zijn in een tijd gekomen dat achterkamerpolitiek of iets zomaar beslissen dat op weinig gestoeld is, niet meer overeind blijft. Er staat gewoon te veel op het spel. Het is belangrijk dat we de bewoners meekrijgen of dat we het toch alleszins uitgelegd krijgen. Dat daar goed over nagedacht is ook, want ik denk dat de overheid daar boter op het hoofd heeft. Er wordt nu naar de architecten gekeken, maar architecten zijn geen tovenaars, dat zijn fantastisch goede ontwerpers die hele goede architectuur kunnen maken en mensen verbinden, maar als de vraag verkeerd gesteld wordt, kan je geen juist antwoord geven. Zowel bij het Gravensteen als bij het Steen – we hebben aan beide Open Oproepen meegedaan – misten we elementen in de vraagstelling. Met deze elementen hebben we ons andere vragen gesteld en dus een ander antwoord gegeven. En dat wordt ofwel geapprecieerd zoals in het Predikherenklooster, ofwel niet zoals bij de andere twee. Ik vind de ophef een ongelooflijke zegen want dat betekent dat er velen opeens wel doorhebben dat ze zich vereenzelvigen met het erfgoed en dat dit hen raakt. Het hoofdgebrek volgens mij is het gebrek aan informeren of zelfs anticiperen. Het gevoel om deel te zijn van het proces door de open communicatie was voor Mechelen een wervend gegeven. Sociale media smullen van emoties en vergroten dit dan ook. We zijn een beetje aan het doorslaan. In de jaren ‘60 wilden ze de Gentse Sint-Niklaaskerk, die in slechte staat was, afgooien om een parking te maken, en dat is eigenlijk door het publiek tegengehouden. Na 1975, het Europees Monumentenjaar, zijn organisaties zoals Onroerend Erfgoed ontstaan. Er is sindsdien heel veel gerestaureerd, er zijn enorm veel middelen naar gegaan, maar dat is opnieuw serieus aan het afkalven.”

Zicht op de nieuwe bibliotheek vanop de mezzanine die als vrijstaand element in de enorme 18e-eeuwse eiken dakconstructie werd ingebracht.

Alles van waarde is weerloos


“De vraag is ‘waarom beschermen we?’ We moeten daar een soort van matiging in vinden, een gradatie: nu is het kapelleke om de hoek even goed beschermd als de Sint-Baafskathedraal. Er zit daar eigenlijk geen variatie in. In Engeland zijn er gradaties, waarbinnen er ook gesubsidieerd wordt. We zijn nu bezig aan de villa Van den Schrieck van Jacques Dupuis, dat is ook een meesterwerk van hem, net zoals villa Roelants van Willy Van der Meeren. Die zijn gemakkelijk om te beschermen, dat zijn kunstwerken binnen hun oeuvre. Dat is zo logisch, dat moet zelfs niet beschermd worden, want er gaat altijd een koper zijn voor zoiets unieks. We moeten iets beschermen als gemeenschap omdat het de koper overstijgt, maar dat moeten zaken zijn die kwetsbaar zijn. De boutade van ‘alles van waarde is weerloos’ klopt in zekere zin. De Sint-Baafskathedraal moeten we niet echt beschermen, want dat spreekt voor zich. Je moet inzetten op wat wij als erfgoedgemeenschap of als gemeenschap belangrijk vinden voor ons eigen cultureel gedachtengoed. En dan ben ik niet van mening dat alle 500 kapelletjes van belang zijn, maar als die kapelletjes van die heuveltjes gaan verdwijnen, dan is dat wel een verschraling. Moet dat daarom allemaal beschermd worden en allemaal subsidies krijgen? Ik denk het niet. Een dorp moet kunnen beslissen over zijn kerk en daar zelf mogelijkheden voor hebben. De hogere overheid moet kunnen helpen, maar dat dat niet allemaal die 100% of 80% van vroeger of zelfs 40% zijn.” 


Langetermijnsdenken


Jullie kantoor is gevestigd in de Orangerie bij een kasteel, een voorbeeld van wat je dynamisch erfgoedbeheer zou noemen.
“Deze bouwheer wou zijn kasteel één keer op orde zetten of één keer geld geven aan zoon of dochter om dit te doen, maar dat moest duurzaam zijn, zodat ze binnen 20 jaar niet opnieuw komen vragen voor een zak geld. Het kasteel is gerestaureerd en wij als huurders van de voormalige Orangerie brengen voldoende op, samen met onze buren, om het geheel in orde te houden en om de toekomstige restauraties te bekostigen. De vader heeft één keer betaald. Net zoals zijn grootvader voor hem, betaalt hij nu eigenlijk voor zijn kleinzoons en het is de bedoeling dat het opnieuw 100 jaar kan meegaan. Zo zou elk herbestemmingsproject een leefbaar verhaal moeten zijn. Dat missen we nu bij veel projecten, openbaar en privé, en dan is de subsidie een nood die symptomatisch blijft. Dat langetermijndenken hebben we echt nodig.” 

De historische kloosterbibliotheek in de zuidvleugel ondergedompeld in een feeëriek licht zoals het volledige complex werd waargenomen tijdens de eerste bezoeken van het ontwerpteam.