Interview

'Passiefgebouwen zijn tikkende tijdbommen'

Arnaud Tandt • 4 mei 2017

In het reconversieproject Mode And Design Centre (MAD) in Brussel slaagde ROTOR erin het gebouw van de sloop te vrijwaren. En hun spin-off Rotor Deconstruction won een Henry Van de Velde Award voor het hergebruik van materialen uit de voormalige hoofdzetel van BNP Paribas. Door bijzondere recuperatiematerialen bovendien ook te verkopen aan anderen krijgt hun filosofie navolging.

Foto: studio dann

Ontwerpen is inderdaad maar één van de activiteiten van het Brusselse collectief Rotor. Met de spin-off Rotor Deconstruction (Rotor DC) houden ze zich immers ook bezig met het  ontginnen van herbruikbare materialen uit de afbraak van naoorlogse en moderne architectuur. Ten slotte doet Rotor nog onderzoek en cureert tentoonstellingen zoals Behind the Green Door voor de Oslo Architecture Triennale 2013 en OMA/Progress in de Londense Barbican in 2011. In de bijhorende bezoekersgids omschreef OMA hen als volgt: “Rotor is the anti-OMA: borderline material fetishists, contemplative types, slow, resistant, consensus-driven, a group of young architects who decided for some reason not to be architects.”

 

Hoe correct is die beschrijving?

Lionel Devlieger: “Vrij correct, behalve dat we geen group of architects als dusdanig zijn. Architecten zijn het best vertegenwoordigd, maar we hebben bijvoorbeeld ook een scenograaf, twee bio-ingenieurs, een economiste, een journaliste… in ons team. Het is belangrijk voor ons om echt een multidisciplinair team te hebben want we kijken doelbewust niet enkel met een architectenblik naar de problematiek die we onszelf hebben opgelegd.”

 

En material fetishists?

Lionel Devlieger: “Het maakt deel uit van ons DNA. We fixeren ons op de materiële economie en wat daaruit te lezen valt over hoe onze maatschappij in de ruimere zin functioneert. Daarom interesseren we ons in productieprocessen: welke grondstoffen worden er verbruikt, hoe worden die aangewend om bouwproducten te maken en wat gebeurt er met die bouwproducten na afloop van hun levenscyclus. We hebben lange tijd voorbeeldontwerpen gemaakt, waarbij we zelf bouwmaterialen gingen identificeren, ontmantelen, oogsten en in ons eigen werk toepassen: een langzaam en arbeidsintensief proces. We wilden die materialen ook beschikbaar maken voor architecten die daar niet noodzakelijk de tijd voor hadden. Er was een lacune in de markt voor recente tweedehandse bouwmaterialen. De bouwantiekmarkt met alles van voor de Tweede Wereldoorlog is vrij goed georganiseerd, maar recenter materiaal komt gauw in de container terecht. Bestaande actoren hebben bovendien wel toegang tot kleinere werven, maar niet tot afbraak- en verbouwingsprojecten die verband houden met de tertiaire sector, zoals overheidsgebouwen, scholen, universiteiten, administratieve en kantoorgebouwen. Wij hebben daar gaandeweg wel een aantal deuren kunnen openen.”

 

Wat bepaalt of een materiaal in aanmerking komt voor hergebruik?

Lionel Devlieger: “Er spelen heel wat factoren mee, zoals de marktwaarde van het product. Als het voor de bouwheer duidelijk goedkoper is om het equivalent nieuw te gaan installeren lukt het sowieso niet. Maar gietijzeren radiatoren bijvoorbeeld, die goed te renoveren zijn, hebben op vlak van de thermische inertie en esthetiek voordelen ten opzichte van nieuw geproduceerde radiatoren die uit vlak plaatstaal gemaakt worden. Je hebt ook een symbolische of erfgoedvlakdimensie, bij ambachtelijke maar evengoed bij industriële technieken die niet meer toegepast worden. Bij wijze van eerbetoon worden bepaalde materialen soms opnieuw geïntegreerd bij een renovatie om een continuïteit te bekomen. Het duurzaamheidsprincipe speelt duidelijk vaker mee. Aan hergebruik hangt bovendien ook een sociaaleconomische dimensie vast omdat je werkgelegenheid creëert die lokaal is, in tegenstelling tot de dikwijls overzeese werkgelegenheid bij de productie van bouwmaterialen.”

 

Jullie recupereerden bij de Generale Bank het prachtige plafond van Jules Wabbes.

Lionel Devlieger: “Toen we bezig waren met het ontmantelen van dat vals plafond bestaande uit kleine metaalplaatjes, was er op een andere verdieping een team van het afbraakbedrijf met hetzelfde bezig, maar dan “klassieke stijl”. Terwijl wij handmatig werkten, gebruikten zij een bobcat die het plafond afschraapte, waarna alles als schroot in de metaalcontainer belandde. Onze aanpak vraagt zowat zeven keer meer mankracht. De verkoopprijs van het lamellenplafond moet dus evenredig zijn met de bijhorende inspanning. Je kan dit beschouwen als een probleem, maar evengoed als een opportuniteit om mensen aan het werk te stellen. We zeggen al lang dat er iets fundamenteel verkeerd is in onze maatschappij waar het verbruik van grondstoffen helemaal niet en werk net wél getaxeerd wordt. Als er op dat vlak grondige beslissingen genomen zouden worden, dan zou de hele tweedehandsmarkt voor bouwmaterialen een gigantische shift ondervinden in de positieve zin. Nu blijft het aandeel van recupereerbare materialen bij een afbraak vrij klein, als je de economische haalbaarheid mee in overweging neemt. We hebben een streefcijfer voor ogen tussen 1% en 10% in gewichtspercentage. 1% zou al een gigantische verbetering zijn t.o.v. de huidige situatie, meer dan 10% is in de huidige context nog te ambitieus.”

 

Hoe heeft dit een impact op de kantorensector?

Lionel Devlieger: “We hebben contacten bij immobiliëngroepen gespecialiseerd in de kantoorsector. Uit het jaarverslag van één van die groepen blijkt dat een kwart van hun huurders voor een termijn van drie jaar of korter huurt. Het is gebruikelijk dat wanneer er van huurder veranderd wordt, ook het hele interieur gerenoveerd wordt. Gemiddeld gebeurt dit om de tien, maximum vijftien jaar. Dan worden die materialen gewoon afgedankt, hoewel ze eigenlijk een pak langer kunnen meegaan. De reden waarom ze vervangen worden is dat binnen die contexten de vastgoeddruk gigantisch hoog is. In  het centrum van Brussel worden bijzonder hoge bedragen betaald voor een lapje grond en de kosten om zo’n interieur te gaan renoveren zijn in vergelijking met de huurkosten verwaarloosbaar.”

 

WEGWERPGEBOUW

 

Lionel Devlieger: “We hebben recent een studie afgewerkt rond de geschiedenis van afbraak. Historisch gezien hebben mensen hun bouwmaterialen altijd gerecupereerd. Dat veranderde bij het begin van de 20ste eeuw, met de start van de vastgoedspeculatie, het ogenblik waarop huur- en koopprijzen in stedelijke contexten de hoogte begonnen in te schieten. Binnen die context is het tekenend dat het fenomeen begint in Manhattan, waar tussen 1920 en 1930 de notie verschijnt van het wegwerpgebouw. Dat is een gebouw waarvan men weet dat het over 25, 30 jaar afgeschreven zal zijn en dan zonder pardon afgebroken kan worden om opnieuw iets op die plek te bouwen. Dat is een anomalie in de westerse bouwgeschiedenis. Het heeft met die vastgoeddruk te maken, met hoe de bankensector en de fiscaliteit werken. Die afschrijvingslogica is eigenlijk een vorm van geprogrammeerd onbruikbaar of waardeloos worden, althans in economische zin. Een heel boeiend gegeven op zich, maar de impact op vlak van de verspilling van grondstoffen is wel catastrofaal. Thomas Rau heeft het in die context over een ‘grondstoffencrematorium’.”

 

Thomas Rau, de Nederlander die pleit om “licht” aan te kopen in plaats van verlichting? Zijn verhaal roept wel vragen op.

Lionel Devlieger: “Er zijn heel veel onduidelijkheden, maar hij is wel heel overtuigend wanneer hij duidelijk maakt dat er iets fundamenteel verkeerd zit in de manier waarop bouwmaterialen en componenten worden aangemaakt en verbruikt. Rau schrijft in Material Matters (2016) over een geheim akkoorden dat in 1924 werd gesloten tussen de vier grootste gloeilampfabrikanten, waarbij deze afspraken om de levensduur van gloeilampen doelbewust te beperken, om zeker te zijn dat ze zouden kunnen blijven verkopen. Bewijzen van dat geheim akkoord kwamen in 2015 nog toevallig aan het licht. Dat toont aan hoe ons productiesysteem werkt. Er is een aanzienlijk revolutie nodig om dat roer te gaan omgooien. Als je, zoals Rau voorstelt, aan een producent zegt: “ik wil niet jouw lamp of verlichtingsarmatuur kopen, maar een dienst”, zet je die producent, in zijn geval Philips, aan om zo energiezuinig mogelijke lichtarmaturen te gaan ontwikkelen. Het betekent ook dat, na een liefst zo lang mogelijke levensduur, die producent ook verantwoordelijk is voor het verwerken van die oude armaturen, eventueel voor een nieuw generatie, wat op dat ogenblik haalbaar is omdat Philips eigenaar gebleven is van die lamp. Waar in dat verhaal blijkbaar niet om gemaald wordt is het feit dat we de voordelen van het eigenaar-zijn van infrastructuur, ook als overheid, totaal verliezen en speelbal zouden worden van een aantal gigantische firma’s die eigenaar worden van al wat we bezitten, volgens het design-build-finance-operate-maintain-model (DBFOM). Dit zijn beslissingen met zware politieke implicaties, die je dwingen ook andere prisma's te hanteren dan louter de grondstoffenefficiëntie. De verdienste van Thomas Rau en Sabine Oberhuber is wel dat zij het maatschappelijk debat over die vraagstukken aanzwengelen.”

 

TIKKENDE TIJDBOMMEN

 

Lionel Devlieger: “De laatste twee decennia is er een totale identificatie gebeurd tussen de duurzaamheidsagenda en de kwestie van energetische efficiëntie. Een duurzaam gebouw werd eigenlijk gezien als een goed geïsoleerd gebouw. Zo is in de woningbouw in Brussel de passiefstandaard quasi de norm geworden. Het probleem is dat men daarbij een aantal andere zaken uit het oog is verloren. Denk maar aan de ecologische impact van de aanmaak van die bouwmaterialen. Er is een moment waarop de hoeveelheid energie die je gaat steken in het produceren van drie- of vierdubbel glas groter wordt dan de hoeveelheid energie die je met die materialen gaat besparen. In sommige instanties hebben we die limiet al bereikt. Er zijn vaak andere problemen met die nieuwe generatie hoogisolerende materialen. Ze zijn, op materiaalvlak, dikwijls hybride en onlosmakelijk verbonden en het is daardoor onmogelijk om ze achteraf te gaan ontmantelen voor recyclage. In dat opzicht is het eigenlijk een regelrechte verspilling van grondstoffen. We klagen dat al een tijdje aan en men wordt zich er nu gaandeweg bewust van dat men eigenlijk tikkende tijdbommen maakt. Denk gewoon al maar aan de ontmanteling van zo’n passiefgebouw, vol met PUR-schuim en aan elkaar gekleefde materialen.”

MAD Brussels

Zijn jullie als ontwerpers ook een “anti-OMA”?

Lionel Devlieger: “Als ontwerper laten we ons dikwijls drijven door de intrinsieke kwaliteiten van de materialen of elementen waarmee we aan de slag gaan. Onze manier van werken is supercontextueel wat maakt dat het dikwijls moeilijker is om op heel grote schaal te gaan denken. Wat OMA dan wel weer kan omdat zij vertrekken vanuit een kleine styrofoammaquette van 10 op 10 cm dat een gebouw voor 10.000 gebruikers voorstelt. Vanuit die abstractie bij het schetsontwerp evolueren ze naar iets dat geleidelijk concreet wordt – wat dan wel schatplichtig is aan al die materialencatalogi die toelaten het project tastbaar te maken. Onze benadering is anders. Illustratief is onze tentoonstelling over OMA in de Barbican, waar we vroegen om de wanden van de voorgaande tentoonstelling te laten staan, in de plaats van schoon schip te maken zoals gebruikelijk. Punctueel hebben we ingegrepen in die omgeving door secuur gekozen openingen te maken, lokaal te herschilderen, ... Ik denk dat dit typisch is voor ons. Dat leidt tot complexiteitsniveaus in het ontwerp die je niet kan halen als je werkt vanuit een wit blad. Dat is ook de strategie die we hebben toegepast in het MAD-gebouw, een samenwerking met architectenbureau V+. Het programma vroeg om  verscheidene ruimten met uiteenlopende functies. We voelden dat de ruimtelijkheid van de bestaande, op zich onopmerkelijke gebouwen op de site, daaraan ten volle tegemoet kwam. Daar waar de andere deelnemende bureaus in wedstrijdfase eigenlijk pleitten voor een gehele of quasi gehele afbraak van die bestaande gebouwtjes, hebben we besloten om vrij radicaal alles te behouden.”

 

Tijdens de laatste architectuurbiënnale in Venetië ging ook Alejandro Aravena aan de slag met afgedankte gipskartonplaten en metalstuds van de editie ervoor.

Lionel Devlieger: “De installatie van Aravena is een soort van puur poëtisch gebruik van bouwafval, wat op zich zijn verdienste heeft. Het toont aan dat bouwafval op de agenda staat. Wat we wel vervelend vinden is dat veel mensen hergebruik of circulaire economie in de bouwsector vereenzelvigen met een zekere esthetiek, een beetje afgerafeld zoals hergebruikt palettenhout. Onze vrees is dat er een identificatie ontstaat tussen het principe van hergebruik en een bepaalde esthetiek. Zo’n esthetiek gaat slechts een paar jaar mee en wordt nadien weer gedumpt. Wanneer wij kantoorinterieurs inrichten zijn we nog het meest tevreden wanneer het amper zichtbaar is dat het om recuperatie gaat.”

Bronnen
  • NAV News