Over de grenzen van comfort

De discrepantie tussen theoretische en effectieve energiezuinigheid kan oplopen tot zo’n 50%, waarbij aspecten als technische installaties, de gebouwschil, de compactheid van een gebouw, het rebound-effect en vooral het gedrag van en het aantal bewoners bepalend zijn. Om energieconsumptie terug te dringen, dienen we naast efficiëntie dus ook andere vragen te stellen: welke installaties zijn echt nodig voor een specifieke bezetting of activiteit? Voldoet de beschikbare natuurlijke energie aan de vooropgestelde comforteisen? Kunnen piekwaardes aanvaard worden? En hoe kunnen we simpelweg minder energie consumeren, oftewel: wanneer is het genoeg?

Comfort is een subjectief gegeven, maar ook een bepalend aspect in de bouwfysica. Tussen 1960 en 1970 ontwikkelde P.O Fanger het neutraal comfortmodel, dat de officiële referentie is in veel hedendaagse normen voor de bepaling van thermisch comfort. Ondanks de ruime steekproef en brede opzet van dit model, wordt in de huidige toepassing gemakshalve enkel naar luchttemperatuur en radiatie gekeken. Luchtvochtigheid, luchtsnelheid, kleding en lichaamsmetabolisme blijven buiten beschouwing.

Wat in het neutrale model niet wordt meegenomen is de invloed van het buitenklimaat. Daarom wordt sinds 2004 steeds vaker een adaptief comfortmodel als alternatief voorgesteld. Dit model houdt rekening met wisselende buitentemperaturen en is daarom ook relevant voor andere, niet-westerse klimaatzones en voor de berekening van comfort in functie van toekomstige klimaatveranderingen. Voor de afbakening van de thermische comfortzone wordt hier bovendien een onderscheid gemaakt tussen een ‘standaard’ gebruiker, kwetsbare groepen en tijdelijk gebruik. Deze evolutie laat toe om meer te differentiëren tussen comfortzones, rekening houdend met verschillende activiteiten, bezettingen, beschikbare natuurlijke energie en verschillende microklimaten op een site.

“Een beetje thermisch discomfort, voor een korte tijd, is zeker mogelijk en soms zelfs wenselijk” ~ Maarten Lambrechts (archipelago)

De historiek van de verschillende comfortmodellen leert ons in de eerste plaats dat de grenzen van een comfortzone niet vastliggen. Als we zouden uitgaan van een effectief energiezuinig gebouw, waarbij in de eerste plaats wordt ingezet op hernieuwbare energie en een low-tech conditionering van de binnenklimaten, dan is de kans groot dat op bepaalde momenten de binnentemperatuur over de grenzen van een comfortzone zal gaan. Deze pieken, koude of hitte, hoeven echter geen probleem te zijn als ze zorgvuldig worden afgestemd op de bezetting en de activiteiten in een gebouw. Een beetje thermisch discomfort, voor een korte tijd, is zeker mogelijk en soms zelfs wenselijk.

Greenpeace Belgium HQ: ontwerpen met adaptief comfort

Om de juiste verhouding te vinden tussen wat beschikbaar is en wat juist genoeg is, volgen we bij archipelago architects het Sufficiency-Efficiency-Renewables-raamwerk. Door sufficiëntie (de vraag naar energie en materialen verlagen) aan efficiëntie en hernieuwbare energie te laten voorafgaan, creëren we een architectuur die minder afhankelijk is van technologische kortetermijnoplossingen of specifiek consumptiegedrag. Immers: efficiency without sufficiency is lost.

Je moet ingelogd zijn om deze pagina te kunnen raadplegen.

Login

Nieuwe account aanmaken?

Maarten Lambrechts 01 687x458

Arch. Maarten Lambrechts

archipelago