Eerder dit jaar werd de wet Laruelle herzien. De wijzigingen leiden tot meer duidelijkheid en ondernemersvrijheid voor architecten, die binnen hun Laruelle-vennootschap nu ook andere activiteiten dan architectuur mogen uitoefenen. Aannemingsactiviteiten blijven verboden, maar de stap naar bijvoorbeeld meubelontwerp, productontwikkeling en kunst wordt kleiner. Wat hebben architecten in die disciplines precies te bieden? NAV legde de vraag voor aan Kwinten Lavigne van de Brusselse galerie MANIERA en het Nederlandse designer-architectenduo Piet Hein Eek en Iggie Dekkers.
De grootste designklassiekers zijn van de hand van architecten. Met die vaststelling starten beide gesprekken. “Natuurlijk heeft dat te maken met het feit dat design nog maar een heel recente geschiedenis heeft”, nuanceert designer Piet Hein Eek. “Tot de jaren 60 en 70 waren er geen industriële ontwerpers. De academie waar ik school liep, werd in de jaren 50 opgericht door Philips omdat ze extra designers nodig hadden voor hun producten. Voordien gebeurde dat in hoofdzaak door architecten.”
“Architecten tekenden toen nog het volledige programma”, vult architecte Iggie Dekkers aan. “Op zich is dat ook heel logisch. Als je een huis tekent en er moet een deur in, dan moet je afmetingen bepalen, een deurklink kiezen, enzovoort. Als je een keuken ontwerpt, dan kan je ook net zo goed de keukentafel ontwerpen. Ooit was het allemaal onderdeel van de architectuuropdracht, soms zelfs tot het bestek aan toe. Vandaag is bouwen echter veel complexer geworden. Je moet rekening houden met energie, stabiliteit, CO₂-uitstoot, enzovoort. Alleen al door die bovenste laag heen kijken is zo’n moeilijke opdracht, dat bij veel architecten het detailniveau is verdwenen.”
“De meeste designklassiekers werden door architecten ontworpen” ~ Kwinten Lavigne (MANIERA)
Kwinten Lavigne © Jef Jacobs
Vandaag ligt de focus met andere woorden vooral op de grotere schaal en krijgen architecten in de regel ook een ander mandaat. Inrichting en meubilair zijn het domein geworden van de interieurarchitect en designer. “Een van de drijfveren achter de oprichting van MANIERA was om architecten weer de kans te bieden om iets kleins te ontwikkelen”, vertelt Kwinten Lavigne. “Mede vanuit die constatatie dat de meeste designklassiekers door architecten werden ontworpen, maar ook omdat ik denk dat je als architect altijd wel op een of andere manier geconfronteerd wordt met de vraag hoe meubels zich in een woning gaan manifesteren, ook al is het geen onderdeel van je opdracht. Veel architecten aan wie we vragen om iets te ontwikkelen, hebben dan ook al iets liggen. Het gaat dan om een idee of een prototype waarbij ze nooit de kans gekregen hebben om eraan verder te werken omdat het simpelweg te klein was.”
Out of the box
Dé blik van de architect, die bestaat volgens Lavigne in ieder geval niet. “De afgelopen tien jaar hebben we met MANIERA 32 projecten gedaan, zowel met architecten als met beeldende kunstenaars, stoffenontwerpers, enzovoort. Alle 32 waren ze verschillend. De reden waarom we ons onder meer tot architecten wenden, is niet enkel omdat ze architect zijn, maar vooral omdat ze voor hun dagelijkse praktijk concepten uitwerken die we interessant vinden. We zijn benieuwd wat er gebeurt wanneer ze die manier van bouwen of ontwikkelen voor iets anders aanwenden.”
Piet Hein Eek en Iggie Dekkers
“Als je een creatieve geest hebt, dan kan je je op allerlei gebieden begeven”, meent Piet Hein Eek. “Je insteek overstijgt de disciplines. In ons geval is dat bijvoorbeeld een heel pragmatische benadering, waarbij we uitgaan van het gegeven: materiaal, techniek en ambacht als het om meubels gaat; de omgeving, het licht en de wensen van de klant als het om architectuur gaat. Uiteindelijk ontwerpen we een woning niet anders dan een tafel. Wat me wel opvalt is dat heel wat architecten het vandaag conceptueler bekijken. Hedendaagse architectuur is sterk ingegeven door de wens om elke keer opnieuw het mooiste of het beste gebouw neer te zetten. Het idee is als het ware belangrijker dan de randvoorwaarden. Ik heb daar persoonlijk niets mee. Heel af en toe leidt het wel tot briljante realisaties, maar meestal wordt de bal volledig mis geslagen. Of een dergelijke benadering dan wel tot goede meubels en producten zal leiden, is dus maar de vraag.”
Lavigne bekijkt het anders. “Architecten zijn weliswaar met ruimte en materiaal bezig, maar wanneer we hen vragen om een meubel of functioneel object te ontwerpen, bevinden ze zich toch een beetje op glad ijs. Het feit dat ze buiten hun eigen praktijk om werken, zorgt voor een zekere vrijheid en radicaliteit. Ze houden niet vast aan bepaalde dogma’s of vooronderstellingen. Een tafel hoeft voor hen niet per definitie 73 cm hoog te zijn, ergonomie staat niet noodzakelijk op de eerste plaats. Misschien kunnen de dingen wel anders dan ze altijd gedaan worden? Door dat soort zaken in vraag te blijven stellen, kom je tot heel boeiende dingen. De laatste jaren gaan we zelfs zo ver dat functionaliteit als dusdanig in vraag gesteld wordt. Is een stoel nog een stoel als het zitvlak uit glas vervaardigd is en je er niet op kan zitten? Kunstenaars en architecten vinden dat doorgaans een interessant spanningsveld, voor de markt ligt het uiteraard wat moeilijker. Wellicht begeven we ons zo steeds meer op het domein van de sculptuur. Maar het is aan de kunstenaar of architect om te bepalen hoe ver hij of zij daarin wil gaan.”
Maakbaarheid
Toch merkt Lavigne ook op dat architecten vaak sterk staan in een concept, maar niet noodzakelijk allemaal evenveel betrokkenheid voelen met de realisatie ervan. “Natuurlijk geldt dat niet voor alle architecten. We hebben al voldoende projecten gedaan waarbij architecten net heel precies willen begrijpen hoe de dingen werken, sterk inzoomen op de materialen en verbindingen en zo tot heel relevante en vernieuwende oplossingen komen. Maar in grote lijnen zien we wel dat de uitvoering in de architectuur vandaag veelal het probleem is van de aannemer. Dat heeft wellicht te maken met de opleiding en de complexiteit van de praktijk. Wij zien dat niet noodzakelijk als een probleem. De afstand tot de realisatie kan namelijk net weer tot een andere manier van werken leiden. Ik heb me door de familie van Enzo Mari – toch een belangrijke referentie in de designwereld – bijvoorbeeld laten vertellen dat hij op technisch vlak eerder onbenullig was. Als je niet weet hoe iets werkt, dan weet je immers ook niet wat wel of niet kan en kom je misschien tot vormen en oplossingen die net heel interessant of vernieuwend zijn. Misschien is dat, zoals in het geval van Mari, een succes. Misschien valt het na twee dagen uit elkaar. Maar dat is het voordeel van in de context van een galerie te werken. We zijn niet bezig met een economisch verhaal. We werken met ideeën, experimenten, schetsen. We hoeven nergens aan te voldoen en moeten geen compromissen stellen om ervoor te zorgen dat een tafeltje niet krast, bijvoorbeeld. Sommige ideeën worden nadien door bedrijven of de architect of kunstenaar zelf verder ontwikkeld, maar persoonlijk vind ik de schets vaak interessanter.”
Eek en Dekkers hebben meer moeite met de soms beperkte aandacht voor de maakbaarheid van een idee. Eek: “Het is logisch dat je in andere disciplines dan je eigen praktijk niet dezelfde vakkundigheid hebt, maar als je niet vakkundig bent, moet je het eenvoudig houden. Dat betekent niet dat je het maakproces zomaar naast je neer kan leggen. Historisch bekeken zijn de echte designklassiekers allemaal industriële producten. Het zijn meubels of objecten die misschien met nieuwe technieken of materialen, maar wel op een heel pragmatische manier bedacht zijn en waarvan er duizenden geproduceerd kunnen worden. Ze zijn veelal ontworpen door architecten, maar wel door die architecten die erin geslaagd zijn om een goed en doordacht ontwerp te maken, met respect voor techniek en materiaal.”
Groene Woningen in Eindhoven, door Eek en Dekkers. “We wilden de gevels volledig voorzien van begroeiing, maar konden de structuur niet op het isolatiemateriaal bevestigen. Daarop hebben we zelf een beugel ontworpen waarmee de krachten correct verdeeld werden en het wel mogelijk werd. In die zin kan werken op een nieuw detailniveau ook een verrijking zijn voor de architectuurpraktijk zelf.” © Thomas Mayer
Verrijking voor de architectuurpraktijk
Dat architecten zich af en toe met andere zaken dan architectuur zouden bezighouden, is volgens beide partijen in ieder geval wel een goede zaak. Dekkers: “In de architectuur is alles sterk gereguleerd. Voor zowat alles wat je kan bedenken, worden er eisen gesteld. Dat betekent dat het harnas waarbinnen je moet werken alsmaar strenger wordt. In meubel- of productontwikkeling is er veel meer vrijheid. Ik kan me inbeelden dat het voor architecten heel aangenaam is om op die manier even uit dat strakke keurslijf te ontsnappen. Maar misschien kan het hen ook inspireren om ook in de architectuur zelf het harnas wat open te wrikken. Door weer wat meer op detailniveau bezig te zijn, zie je misschien andere oplossingen?”
“In meubel- of productontwikkeling is er veel meer vrijheid” ~ Iggie Dekkers (Eek & Dekkers)
Eek: “In de architectuur wordt heel veel op basis van papieren wijsheid gewerkt. Een studiebureau berekent iets en als het onvoldoende blijkt, worden de eisen strenger gemaakt, zonder dat er iemand ooit een baksteen of balk in z’n handen heeft gehad. Alles is zodanig door theorie bijgesteld, dat de connectie met de werkelijkheid stilaan volledig ontbreekt.” “Je bent ook sterk afhankelijk van wat je terugkrijgt van de aannemer”, vult Dekkers aan. “En aannemers werken nu eenmaal graag met standaardproducten en geijkte methodes. Maar daarom zijn dat niet de enige mogelijke oplossingen. Bij het project Groene Woningen wilden we de gevels bijvoorbeeld volledig voorzien van begroeiing, maar stootten we op het probleem dat we de structuur daarvoor niet op het isolatiemateriaal konden bevestigen. Daarop hebben we zelf een beugel ontworpen waarmee de krachten correct verdeeld werden en het wel mogelijk werd. Door ruimer te denken, maar uiteraard ook doordat we zelf een werkplaats en machines hebben om de dingen te maken en te testen, zijn we dus tot een alternatieve oplossing gekomen. In die zin kan werken op een nieuw detailniveau ook een verrijking zijn voor de architectuurpraktijk zelf.”
Lavigne: “Voor mij draait het vooral om die vrijheid. Om op een andere manier naar de dingen te kijken, de architectuur eens vanuit een andere hoek te benaderen en zo ook in de eigen praktijk out of the box te denken. Daar kunnen wat mij betreft enorm boeiende zaken uit voortkomen.”
Over
Kwinten Lavigne werkte als production manager bij kunstencentrum WIELS en richtte in 2014 samen met Amaryllis Jacobs MANIERA op. De Brusselse galerie, gevestigd in het Hôtel Danckaert, nodigt architecten en beeldende kunstenaars uit om functionele objecten te ontwerpen en staat indien gewenst mee of volledig in voor de productie. De naam MANIERA verwijst (onder meer) naar de idiosyncratische insteek van de kunstenaars en architecten. De objecten, die in beperkte oplage worden uitgebracht, zijn een bewuste zoektocht naar confrontaties tussen architectuur, design en kunst.
Piet Hein Eek is een Nederlandse ontwerper en ondernemer. Hij staat vooral bekend om zijn meubels en objecten uit sloophout, maar maakt tevens gebruik van talrijke andere materialen. Iggie Dekkers is architecte en runt samen met Eek het architectenbureau Eek & Dekkers. Eek & Dekkers spitst zich in hoofdzaak toe op renovaties en herbestemmingsprojecten, al dan niet in combinatie met interieur- en meubelontwerp. Zakelijk zijn de activiteiten van Piet Hein Eek en Eek & Dekkers gescheiden, maar zowel het architectenbureau als het ontwerpbureau opereren vanuit hetzelfde pand met werkplaats in Eindhoven.