De controles gebeuren door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, kortweg de FOD WASO. Twee thema’s springen daarbij in het oog en hebben een directe impact op jouw werk als architect.
1. Aanstelling van de veiligheidscoördinator
Sinds 2001 is op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen waar minstens twee aannemers gelijktijdig of na elkaar werken uitvoeren, het aanstellen van een veiligheidscoördinator verplicht. Wie daarvoor verantwoordelijk is, hangt af van de omvang van de werken.
- Bij grotere bouwwerken (≥ 500 m²) is de opdrachtgever verantwoordelijk voor de aanstelling van zowel de veiligheidscoördinator ontwerp als verwezenlijking.
- Bij kleinere bouwwerken (< 500 m²) ligt die verantwoordelijkheid bij:
- de ‘bouwdirectie belast met het ontwerp’ (de architect – als diens medewerking verplicht is) voor de coördinatie tijdens het ontwerp;
- de ‘bouwdirectie belast met de uitvoering’ (doorgaans ook de architect – als diens medewerking verplicht is) voor de coördinatie tijdens de verwezenlijking.
In de praktijk worden de veiligheidscoördinator ontwerp en verwezenlijking vaak tegelijk aangesteld, aangezien dit doorgaans dezelfde persoon is. Dit gebeurt dan doorgaans nadat de vergunning al is aangevraagd. Voor de coördinator verwezenlijking is dat in orde, maar de coördinator ontwerp moet wettelijk al vroeger aangesteld worden.
Volgens de wet (KB tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, Art. 6) moet dit gebeuren vóór de uitwerking van het project, dus ruim voor het indienen van de bouwaanvraag. In dat stadium kan de coördinator nog invloed uitoefenen op ontwerpbeslissingen en bouwmethodes – denk aan vaste borstweringen, veilige onderhoudstoegangen of het beperken van valrisico’s via aangepaste bouwsystemen. De inspectie van de FOD WASO beschouwt die vroege aanstelling als cruciaal voor een doeltreffende preventie en kondigt strengere controles aan.
Maar ook daarna blijft je verantwoordelijkheid bestaan.
- Voor werven ≥ 500 m² moet je de opdrachtgever schriftelijk wijzen op de verplichting om tijdig een veiligheidscoördinator aan te stellen, ook al heb je zelf geen contractuele band met hem of haar. Zorg dat je communicatie hierover aantoonbaar wordt geborgd in de coördinatie-instrumenten die het KB voorziet: o.a. het veiligheids- en gezondheidsplan (VGP), het coördinatiedagboek en het postinterventiedossier (PID).
- Voor werven < 500 m² ben je als architect zelf verantwoordelijk voor de tijdige aanstelling én voor de opvolging van de kwaliteit van de coördinatie-instrumenten. (Dit in functie van ‘bouwdirectie belast met het ontwerp’ en ‘bouwdirectie belast met de uitvoering/controle op de uitvoering’. Uiteraard enkel als de medewerking van een architect verplicht is.)
Wie de veiligheidscoördinator aanstelt, moet dus ook waken over de correcte uitvoering van deze taak. Je moet erop toezien dat alle betrokken partijen meewerken en dat de coördinator zijn of haar rol effectief kan vervullen. Dit betekent dus ook dat wanneer je merkt dat de veiligheidscoördinator ontwerp bijvoorbeeld een veiligheids- en gezondheidsplan bezorgt dat over massiefbouw gaat, terwijl jouw plannen een bouwwerk in houtskelet beschrijven, je de veiligheidscoördinator en opdrachtgever hier actief op moet wijzen.
2. Collectieve valbeveiliging primeert
Een tweede aandachtspunt bij de recente inspecties van de FOD WASO is de verplichting tot collectieve valbeveiliging. Waar vroeger een levenslijn vaak volstond, ligt de nadruk nu duidelijk op collectieve maatregelen. De Codex Welzijn op het Werk bepaalt immers dat, wanneer een werknemer beschermd moet worden, collectieve bescherming systematisch voorrang krijgt op persoonlijke beschermingsmiddelen.
Voor jou als architect betekent dit dat je dan al in de ontwerpfase rekening moet houden met veilige toegangen, vaste borstweringen of andere structurele randbeveiligingen waar nodig, en dat je dit concreet en aantoonbaar verwerkt via de coördinatie-instrumenten (VGP, coördinatiedagboek, PID). Argumenten zoals “de maximale bouwhoogte laat dit niet toe” of “het budget is te beperkt” worden door de inspectie niet aanvaard. Hun standpunt luidt: wie bouwt of verbouwt, moet ook zorgen voor veilige omstandigheden.
Het gaat hierbij specifiek om technische platte daken (daken met technische installaties zoals zonnepanelen, buitenunits van warmtepompen, … conform de norm EN ISO 14122-3). In de praktijk zien we dan ook steeds vaker vaste of neerklapbare borstweringen in plaats van tijdelijke of persoonlijke valbeveiliging.
De wetgeving maakt geen onderscheid tussen grote of kleine daken, waardoor ook woningen onder deze algemene regel vallen. Als architect heb je hier de verantwoordelijkheid om de opdrachtgever duidelijk te informeren over deze verplichting en ervoor te zorgen dat je daarvan schriftelijk bewijs kan voorleggen. Wanneer de opdrachtgever hiervan wil afwijken, breng je dan ook best de betrokken veiligheidscoördinator op de hoogte en laat dit opnemen in de coördinatie-instrumenten (VGP, coördinatiedagboek, PID).