Ik ben verzot op cijfers, behalve op die van het EPC. Ik heb mijn activiteiten als planner en architect 49 jaar lang aan gerede twijfel onderworpen, en de cijfers als rechter gebruikt. Zo ook bij de geboorte van de energielabeling, maar die heeft in haar huidige vorm helemaal niks meer met “goed bezig” zijn te maken. Althans niet als het over ons klimaat gaat.

Voor alle duidelijkheid, ik twijfel helemaal niet aan de fundamenten van een EPC. Echter, als fundering voor de constructie van energieperformantie van een gebouw zijn ze ruim onvoldoende.

In het klimaatakkoord van Parijs (2015) wordt gestreefd naar een maximale opwarming van 1,5 °C (max. 2 °C) en naar een nuluitstoot voor het einde van de 21ste eeuw. Het eerste werd in 2023 achterhaald. Het tweede is voor gevaarlijke interpretatie vatbaar, namelijk dat we nog tijd hebben. Maar, wat hebben we nog aan een nuluitstoot bij +3 °C? We kennen nochtans de oorsprong van het probleem sinds 1972 uit het rapport van de Club van Rome: uitstoot van broeikasgassen. Onmiddellijke uitstootvermindering is nodig, want directe vermindering heeft de grootste impact op het vermijden van kantelpunten (tipping points).

"Het verplaatsen van de uitstoot van Europa naar andere delen van de wereld vieren we als een succes"

Er wordt boekhoudkundig gesjoemeld met het “verminderen”. Het verplaatsen van de uitstoot van Europa naar andere delen van de wereld vieren we als een succes. Het vernielen van habitats – ver weg – aanzien we als een noodzakelijk kwaad voor de redding van ons klimaat.

In ons vakgebied, de bouwsector, versnelt de uitstoot, reglementair omkaderd en gestuurd door het EPC. Het excuus is reculer pour mieux sauter. De aarde is rond, en dus denken we dat dát reculer onbeperkt kan.

Er was eens ...

... een gemiddeld Vlaams gezin. Hun woning stoot 3 ton CO₂eq uit voor verwarming, of 15.000 kWh. Afhankelijk van de oppervlakte – stel 100 à 150 m² – is dat 100 à 150 kWh/m²/jaar (gemiddeld 125 kWh). Dat is een B-label. Voor de verkoop en verhuur moet die woning een EPC-keuring hebben. Een EPB-berekening zal vaststellen dat die gemiddelde woning niet +/- 125 kWh, maar 356 kWh/m²/jaar verbruikt, of jaarlijks 9 ton CO₂eq-uitstoot voor verwarming. Die vervelend hoge en consistente overschatting van het verbruik heet de verbruiks-gap

Mits een investering van gemiddeld 200 ton CO₂eq zou volgens de EPC-keuring het verbruik met twee derde kunnen verminderen naar 120 kWh/m²/jaar. Dat is ongeveer het werkelijke verbruik zonder de aanbevolen werken. Waarom dan die carboninvestering? Geen gezeur, er zijn subsidies als glijmiddel voor de kosten. En wie weigert wordt gesanctioneerd of krijgt geen lening.

De teleurstellende verbruikswinst is bekend als de winst-gap. Maar de nulwinst van het werkelijke verbruik voor en na de werken is nog schrijnender. De investering van 200 ton maak-uitstoot levert geen vermindering van de 3 ton gebruiksuitstoot. In de optimistische veronderstelling dat we na de investering toch een nul-gebruiksuitstoot zouden kunnen realiseren – quod non – dan zou het toch nog 200/3 = 67 jaar duren voor we een carbonwinst beginnen boeken. Tot in 2091! Vermits we geen nuluitstoot halen duurt het in werkelijkheid tot in de 22ste eeuw. Ondertussen bouwen we een carbonschuld of carbondeficiet op, in vergelijking met 'niets doen'. In ons gemiddelde geval zet het EPC aan tot een onmiddellijke verhoging van de koolstofuitstoot gedurende meer dan 67 jaar. Met dank aan het EPC, de meststof voor CO₂-uitstoot. Maar natuurlijk zijn er betere opties dan helemaal niets doen.

De EPC-regelgeving

De huidige energieprestatieregelgeving voor gebouwen is de omzetting van de Europese Richtlijn (2002/91/EG), die tevens de lidstaten verplicht een energiecertificering in te voeren. De Europese norm voorzag twee methoden voor energiecertificering: Asset Rating (berekende verbruik) en Operational Rating (werkelijke verbruik). Het berekende verbruik diende voor als er (nog) geen verbruik was (nieuwbouw bijvoorbeeld). Voor het werkelijke verbruik (van bestaande gebouwen) voorzag de Europese Richtlijn een normalisering om toevalligheden te neutraliseren (graaddagen, bezetting, aard van de bezetting, ...). De gezamenlijke monitoring van Asset en Operational Rating zou toelaten beiden te verfijnen. Theorie en werkelijkheid moesten elkaar ergens vinden, in het belang van de betrouwbaarheid van de certificering.

Al snel bleek dat Operational Rating niet geschikt was om consumptiegedreven economische groei te ondersteunen, en werd de Asset Rating de algemene basis voor de regelgeving. Later werd deze ook de basis voor de subsidiëring, en nog later voor de bestraffing van woningen met E-, F- en G-labels.

"We hebben nood aan minder afbraak en minder consumptie van grondstoffen, en meer herstelwerk"

Dat zwengelt consumptie en afbraak aan. Ondertussen weet ik voldoende om zonder à priori’s te pleiten voor een brain economy in plaats van een consumption economy. Dan is er minder afbraak nodig en minder consumptie van grondstoffen, maar meer herstelwerk. Dat is brein-intensief. De meerwaarde zit dan niet in intellectuele eigendommen, patenten en productie, maar zit in de ervaring, de creativiteit, de beoordelingscapaciteit van de complexe werkelijkheid, de expertise. De impact en de voorwaarde voor het succes van klein gericht herstellen wordt goed samengevat door Karl Popper: "I do not suggest that piecemeal engineering cannot be bold, or that it must be confined to 'smallish' problems. But I think that the degree of complication which we can tackle is governed by the degree of our experience gained in conscious and systematic piecemeal engineering."

De omslag naar kenniseconomie is nodig en zal in de bouwsector een grondige aanpassing van zijn ‘stofwisseling’ vergen. Maar zijn impact zal groot zijn. Het gaat dan ook over veel koolstof. De totale jaarlijkse investering (met maakkoolstof tot gevolg) in de bouwsector in Europa bedraagt 1.602 miljard, waarvan 30% in de woningbouwsector.

De gebruiks-gap …

… tussen Asset (EPC) en Operational (werkelijk) Rating: een inconvenient truth

De problematische verhouding tussen Asset en Operational Rating bleek al snel in de beginfase van de certificering toen beide werden meegenomen, conform het oorspronkelijk Europese idee. En al even snel werd die inconvenient truth van de radar gehouden. Daarbij hoorde het steeds terugkerende argument van de bouwsector en de overheid dat een Asset Rating beter is voor de tewerkstelling, dat een Operational Rating problematisch is voor de bescherming van de privésfeer, omdat het moeilijk zou zijn om geanonimiseerde data over energieverbruik te bekomen van de energieleveranciers.

Een rookgordijn gaat uiteindelijk altijd liggen. Na jaren van certificeren en vergelijken van het werkelijke en het EPC-verbruik is de EPC-overschatting duidelijk. Hierbij enkele vaststellingen. Het werkelijke verbruik van een F-label is gemiddeld 150 kWh/m²/jaar, terwijl het EPC gemiddeld 650 kWh/m²/jaar beweert. Dat is een overschatting van 333%! Slechts zelden verbruikt een F-label meer dan 200 kWh/m²/jaar. Voor een A-label is de overschatting door het EPC gemiddeld 30% (85-110 kWh/m²/jaar). Voor een D-label is de overschatting door het EPC gemiddeld 200% (115-345 kwh/m²/jaar). Enkele wetmatigheden: de overschatting van het verbruik door het EPC is groter naarmate het label (E, F) hoger is, en/of naarmate het gebouw ouder is. Bij nieuwbouw geldt zelfs het omgekeerde: dan blijken labels A en A+ in werkelijkheid zelfs meer te verbruiken dan de berekende waarden. Niet echt een goede vitrine voor nieuwbouw.

Dit probleem van het EPC is voldoende bekend, maar heeft tot op heden nog niet geleid tot een bijsturing. De aandacht wordt afgeleid door gerommel in de marge, zoals de commotie rond het gebrek aan sérieux van EPC-verslaggevers, de gemakkelijke zwarte schapen. Komaan, in die zogenaamde fraude gaat het hooguit over één labelstapje, nooit over gesjoemel van 200 à 333%. Het echte probleem is de sjoemelbasis van het EPC: Carbongate georganiseerd door de overheid ten behoeve van onze bouwsector.

Nogmaals: ik twijfel niet aan de wetenschappelijke basis voor het EPC, maar het is niet geschikt – of te onvolledig – om de energiebehoefte van een gebouw te bepalen en om als basis te dienen voor een reglementering met verregaande economische en discriminerende gevolgen: het gekende Mattheuseffect.

De gangbare hypothesen voor het bestaan van de gebruiks-gap

Al decennia bestaan er onveranderlijk dezelfde veronderstelde verklaringen voor het bestaan van de gebruiks-gap: het gebruik of de gebruiker. In de meest cynische variant steunt het op de stelling van de energiearmoede. Echter, de temperatuur in sociale huisvesting is niet structureel lager, integendeel. Ik wil hier over die hypotheses kort zijn: ze verklaren in hun wanhopigste vorm amper een variatie in min en meer van 25% van de gebruiks-gap. Ze kunnen niet de verklaring zijn van de hogergenoemde 200 à 333% overschatting. We moeten aan het werk voor beter!

De winst-gap

De gepretendeerde grote energiewinst van geforceerde energierenovatie is onbestaande. Wie niet naar het werkelijke verbruik heeft gekeken vóór de werken, vergelijkt het werkelijke verbruik na de werken met het oude EPC-label, en is tevreden. Wie voor de werken wél naar het werkelijke verbruik heeft gekeken, ziet dat de kosten (carboninvesteringen) nutteloos waren, en is beschaamd. Het standaardantwoord van de EPC-verdediging is: “elk klein stapje is een stapje in de goede richting”. Maar de tijd staat niet stil, de snelheid van minderen is doorslaggevend. Het klimaat is niet empathisch.

Vrijloop

Een kandidaat om de energie-efficiëntie van een gebouw te karakteriseren is het concept van ‘vrijloop’. In een toestand van vrijloop is een gebouw niet bewoond, niet verwarmd of gekoeld. Een gebouw met een zeer goede vrijloop blijft in ons klimaat binnen de temperatuursgrenzen van 14 en 26 °C. Zo’n gebouw is veilig – niet levensbedreigend – zonder verwarming en koeling. Er vallen geen hitte- of vriesdoden. Oude gebouwen, die zijn ontworpen voor lage energie-input, hebben een veel beter vrijloopgedrag dan nieuwbouw of woningen na renovatie volgens de EPC-aanbevelingen. Bioklimatiek speelt daarin een cruciale rol.

Het activeren van bioklimatiek vergt weinig maak-carbon, maar het vraagt enig begrip van hoe het werkt. De bruikbaarheid van bioklimatische processen hangt af van concrete lokale omstandigheden en eisen. Mijn ervaring is dat om een woning van de vrijlooptemperatuur naar de comforttemperatuur te brengen, de berekenbare energiebehoefte laag is en, in tegenstelling tot de EPC-berekening, de werkelijke energiebehoefte goed benadert. Door te vertrekken van een meetbare toestand (het vrijlooptemperatuursverloop) hoeven we moeilijk te berekenen energiewinsten, zoals de hygro-thermische huishouding van materialen en constructies, niet te berekenen in de aan te vullen energiebehoefte. Wat we nog niet begrijpen – een scala van bioklimatische processen – zit in het vrijloopgedrag. Het zou goed zijn moest vrijloop meegenomen wordt in de EPC-labeling.

Een variant voor vrijloop als energiepaspoort is 'onbewoond'. Dat is het temperatuursverloop van het gebouw, verwarmd en gekoeld, zonder bewoners. De meeste woningen verbruiken verwarmd ongeveer dezelfde hoeveelheid energie of ze nu bewoond zijn of niet. Het komt regelmatig voor dat het energieverbruik voor verwarming lager is met bewoners dan zonder. Dat bewijst dat de gebruiker, in tegenstelling tot de beweringen van de tegenstanders van de Operational Rating, geen bepalende factor is voor deze gebruiks-gap. De fout zit in het EPC zelf.

Comfort en gezondheid

Als er meestal geen energie-efficiëntieprobleem in een woning is, dan betekent het nog niet dat er niets moet gebeuren. Architectuur zorgt voor comfort: mentaal, thermisch, akoestisch, intimiteitsgradaties, ruimtelijk, visueel, ...

Men gaat er gemakkelijk vanuit dat thermisch comfort het gevolg is van een goed EPC-label. Als er dan al een interactie bestaat, dan is eerder het tegenovergestelde waar. Als alle discomfort is getackeld, laten bewoners de kamerthermostaat met minstens 2 °C dalen, met een aanzienlijke vermindering van het energieverbruik tot gevolg. Comfort is fundamenteel. En de mens heeft vele comfortstrategieën ontwikkeld, aangepast aan de externe en interne omstandigheden, aan de sociale en economische omstandigheden, ... Het is nodig dat we zonder vooringenomenheid van stijl en esthetiek leren om naar die vaak vergeten strategieën te kijken, willen we de klimaatcrisis het hoofd bieden. Deze terug beter leren kennen en verbinden met bioklimatiek, laat toe met weinig middelen elk specifiek huis voor elke specifieke bewoner, in functie van zijn of haar noden, van de verschillende ruimten en seizoenen, comfortabel te maken.

"Het is nodig dat we leren om naar de vaak vergeten comfortstrategieën te kijken"

Comfort is sterk afhankelijk van evoluerende gewoonten. Gewoonten kunnen maatschappelijk en politiek gestuurd worden, liefst in de richting van brede maatschappelijke noden, zoals klimaat en gezondheid. De meest doorslaggevende factor in hygro-thermisch comfort is de metabolic rate, onze gezondheidsindex. Comfort komt dus met gezondheid, zoals energiebesparing komt met comfort. Van gewoonten en gedragswijzigingen is moeilijk te voorspellen hoe snel ze gangbaar worden. Woningen met een goed vrijloopgedrag zijn veilig, en dat is in de nieuwe klimaatomstandigheden wat we nodig hebben. Ik stel voor om gezondheid en vrijloop in de praktijk nog niet meteen te verbinden met het EPC – dat is te bemoeierig. Maar architecten mogen vooruitzien. Ze bouwen toch de omstandigheden van de toekomst?

Het nieuwe EPC

Rond het huidige EPC staat een heel scala van regelgeving in stelling. Het cancelen ervan is niet mogelijk, maar het inhoudelijk bijsturen wel. Om ons beleid in de goede richting van onmiddellijke uitstootbeperking te sturen en daarbij, zonder discriminatie, het vervuiler-betaalt-principe te hanteren, heb ik bij verschillende gelegenheden al voorstellen gedaan om het schip van het EPC te keren.

In een eerste fase moeten we het EPC representatief maken voor de werkelijke totale impact:

  • Vermelden van het theoretische en het werkelijke verbruik.
  • De locatie-impact (cfr. Mobiscore) in rekening brengen.
  • Onderscheiden van consumptiekosteenheden: €, kWh, CO₂eq.
  • Onderscheiden van ROI-berekeningen: €, kWh, CO₂eq.
  • kWh voorlopig als centrale eenheid blijven gebruiken voor de labels.
  • Geen discriminatie tussen gebruiks- en maakuitstoot.
  • Aanbevelingen en subsidiëring in functie van de CO₂eq-ROI.

Subsidiëring van energiebesparende renovatiewerken zou dan beperkt worden tot deze met een CO₂eq-ROI van 15 jaar. En verder moet rechtstreeks gesubsidieerd worden aan personen in energiearmoede.

In een tweede fase moeten we naar een 'IPC', Integrated Performance Certificate:

  • Van energiebehoefteberekening naar comfortbehoefte, en vervolgens naar gezondheidsbehoeften. Het is een manier om het klimaatplan ook sociaal te maken.
  • Gebruik van de vrijloopkarakteristieken van een gebouw als label van performantie.
  • Overgang van kWh naar CO₂eq als meeteenheid van performantie.
Guido portret

Arch. Guido Stegen

Gerelateerde artikelen