In mei 2026 moet België landen met de omzetting van de Europese wetgeving rond de verplichte berekening van de milieu-impact (EPBD). OVAM en VEKA geven vorm aan die omzetting naar Vlaamse context. Bereid je voor op een hervorming van het EPC, een uitbreiding van het Materialendecreet, VLAREMA en het DABM, en een verplicht te gebruiken tool voor milieuprestatieberekeningen (Totem). De Europese Unie legt immers op dat er tegen januari 2027 een routekaart moet zijn waarmee Vlaanderen de stelselmatige afbouw van het Global Warming Potential (GWP) van haar gebouwenpark kan aantonen. Vanaf 2028 moet de berekening van het GWP gedurende de volledige levenscyclus van nieuwe gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1.000 m² verplicht op het EPC staan. En vanaf 2030 wordt die verplichte berekening uitgebreid naar alle nieuwe gebouwen, waarbij het GWP ook begrensd moet worden. Bovendien legt Europa op dat de impact van materialen, zowel in de ontwerpfase als bij as-built, berekend of toch minstens ingeschat moet worden.

We vernemen bovendien dat Vlaanderen ambieert om dit op termijn uit te breiden naar plafonds voor de volledige milieu-impact, en dat dus al voor de aanvang van de werken.

Op onze hoede voor een tweede EPB-scenario

Uiteraard steunen we de principes hierachter. Tegelijk benadrukken we dat nieuwe verplichtingen werkbaar moeten zijn, zodat ze echte meerwaarde creëren en niet leiden tot extra administratieve ballast.

Bij NAV zijn we op onze hoede voor een herhaling van wat er bij EPB is gebeurd. Sinds 2006 is dat systeem namelijk steeds complexer geworden, met een wirwar van verslaggeving en onhaalbare rapportagevereisten tot gevolg. Resultaat? Slechte EPC’s en veel gepingpong tussen EPB-verslaggevers en architecten. Waar de energieprestatieregelgeving een stimulans had moeten geven aan geïntegreerde energetische gebouwontwerpen, is het een loutere rapportageverplichting achteraf geworden.

Nu dreigt Vlaanderen nog een derde speler – de materiaalprestatiedeskundige – aan het ‘toernooi’ toe te voegen. Die nieuwe deskundige zal bijkomend advies geven over de te gebruiken materialen, naast de EPB-deskundige. Je voelt het aankomen: nieuwe rapportagevereisten en meer heen-en-weer-discussies, inclusief conflicterende adviezen. Gevolg? Een verzwaring van de coördinatietaak van architecten. Dit willen we koste wat het kost vermijden.

Ontoereikende tool

En dan nog dit: hoe berekenen we de milieu-milieu? De afgelopen jaren is er tussen de drie gewesten hard gewerkt aan een webtool: Totem. Daarmee kun je de totale milieu-impact van bouwmaterialen op element- en gebouwniveau valideren over de volledige levenscyclus. Helaas zijn er nog veel pijnpunten: de achterliggende materiaaldatabank bestaat voorlopig enkel uit generieke data (niet product-specifiek) én kan voor eenzelfde materiaal ook nog eens afwijken van de data waar de EPB-software mee rekent. De aanpassingsmogelijkheden zijn nog erg beperkt, en bepaalde elementen, zoals de funderingen, kunnen nog niet doorgerekend worden. Het spreekt voor zich dat de tool hierdoor momenteel ontoereikend is. We pleiten er daarom voor dat er geen tool verplicht wordt die niet klaar is voor brede adoptie.

Ondanks al deze uitdagingen zien we een mogelijkheid om een beleid uit te werken dat tot ontzorging én meer duurzame bouwpraktijken leidt. Geef ons betrouwbare productinformatie (toegankelijk voor zowel grote als kleine materiaalproducenten), gebruiksvriendelijke software en een geïntegreerde verslaggeving (waarin energie- én milieuprestaties in één adviesproces vervat zitten). Enkel zo voorkomen we dubbel werk en een ‘checklist-effect’ van duurzaamheid.

NAV blijft actief betrokken bij het overleg met beleidsmakers om de wetgeving werkbaar te houden. Regels opleggen is één ding, maar het doel moet zijn om een duurzaam (ha!) systeem te realiseren dat écht bijdraagt aan circulair en energiezuinig bouwen. En dat is wel iets anders.

Sien

Sien Cornillie

Adviseur studiedienst

Netwerk Architecten Vlaanderen