Je hebt huizen die samenvallen met de architect en je hebt er die symbool staan voor de opdrachtgever. En dan heb je de zeldzame huizen waarbij opdrachtgever en architect in één adem genoemd worden. Het Rietveld Schröderhuis behoort tot die laatste categorie, al is het onderscheid ontwerper en bewoner hier niet eenduidig. “Het idee van het huis zo te bewonen kwam in principe van mij”, aldus de openingsquote van Truus Schröder in het boek ‘Rietveld Schröderhuis. Een biografie van het huis’ van Natalie Dubois en Jessica van Geel. Truus Schröder verwijst ermee naar de befaamde open leefruimte op de eerste verdieping die met schuifwanden omgetoverd kan worden in slaapkamers. Uit het boek blijkt hoe de rol van Truus Schröder groter is dan algemeen aangenomen. Rietveld en Schröder ontwierpen bovendien niet alleen deze iconische woning, maar deelden op de benedenverdieping ook een architectenbureau waar ze naast hun individuele ontwerpen samen projecten tekenden. Na de dood van zijn echtgenote in 1957 trekt Gerrit Rietveld zelfs bij Truus Schröder in, waar hij blijft wonen tot zijn overlijden in 1964.

Truus Schröder: veel meer dan een ‘muze’

In de drie overzichtswerken uit mijn studententijd – Curtis, Frampton, Watkin – vind je ‘Rietveld: Schröderhuis’ terug, ofwel, ‘de architect: het huis van zijn muze’. De architect als het solitaire mannelijk genie is ook vandaag nog een hardnekkige mythe. Al wordt ondertussen het mede-auteurschap van Lilly Reich bij het Barcelona Paviljoen en dito stoel erkend, en is er meer aandacht voor de bijdragen van Charlotte Perriand en andere medewerkers binnen het oeuvre van Le Corbusier. Bij het Schröderhuis werden vanaf de realisatie in 1924, Rietveld en Schröder als ontwerpers vernoemd, ook door Rietveld zelf. Doorheen de decennia kwam de focus meer op Rietveld te liggen, waarbij er zelfs overwogen werd om de woning om te dopen in Rietveldhuis. Bij de oprichting van de stichting die de woning na het overlijden van Truus Schröder moest beheren, werd gekozen om het Rietveld Schröderhuis als naam te hanteren.

“De architect als het solitaire mannelijk genie is ook vandaag nog een hardnekkige mythe”

Rietveld Schröderhuis 3

Het Rietveld Schröderhuis in Utrecht, ooit op de rand tussen stad en polders.

Rietveld Schröderhuis 6

Als het hoekraam – zonder vaste hoekstijl – openstaat, verdwijnt de hoek.

Ik bezocht het Rietveld Schröderhuis voor het eerst eind 1992 of begin 1993, toen ik tekenles volgde in Gafka, de Avelgemse afdeling van de Kortrijkse academie. De lerares, Anne Dever, had in het atelier een foto getoond van het Rietveld Schröderhuis en ons laten raden hoe oud het was. Als jonge tieners sloegen we de bal grandioos mis en leerden vol ongeloof dat de woning van het begin van de eeuw was. Niet veel later werd een uitstap georganiseerd door de Kortrijkse academie naar de grote overzichtstentoonstelling over Gerrit Rietveld in Utrecht. Anne stelde voor om ons mee op te pikken. En zo reden we, twee twaalfjarigen, mee in Annes appelblauwzeegroene fiat naar Kortrijk waar we samen met de – veel oudere – studenten van de Kortrijkse Academie de bus naar Utrecht namen. De tentoonstelling was mijn eerste architectuurtentoonstelling – in de vestiaire kon je replica’s van zijn stoelen en een bolderwagen uitproberen. In het krantje bij de tentoonstelling prijkte de quote: “We waren gewaarschuwd, al zijn huizen lekken.” – “Goede architectuur lekt”, zag ik later als boutade opduiken.

Radicaal anders wonen

Het hoogtepunt van de dag was het geleid bezoek aan het Rietveld Schröderhuis. Het toonde hoe radicaal anders wonen kon zijn. Misschien is het een huis zoals enkel een meubelmaker en een interieurarchitect kunnen bedenken. Meer meubel dan huis. De leefruimte liet zich transformeren, zoals de gele stapelkast in stappen werd geopend.

Mijn liefde voor architectuur ontstond die dag. Of correcter, het vuur dat de zomer voordien was aangestoken tijdens een reis naar Firenze laaide verder op.

Rietveld Schröderhuis 2

Het raampje voor de boodschappen en de spreekbuis.

Rietveld Schröderhuis 4

De stapelkast.

Details bleven bij. Het raampje voor de boodschappen en de spreekbuis op het gelijkvloers, het bankje met een strook leer als rugleuning aan de trap, het hoekraam zonder tussenstijl dat naar buiten opende en ooit het polderlandschap binnentrok. Kleurrijke panelen die overdag aan de wanden hingen, konden voor het glas gemonteerd worden als verduistering. In mijn herinnering werd er een anekdote verteld dat het geen overbodige luxe was, want er werd wel eens een steen door de ramen gekeild. In het boek wordt enkel gewag gemaakt van hoe ‘het gekke huis’ onderdeel wordt van de weekendwandeling van mensen in de buurt. Het huis was bedoeld om te provoceren, “een huis met zulke grote ramen, het was een klap in het gezicht van de Hollandse burgerlijkheid”, aldus Binnert, de zoon van Schröder.

Enkele jaren geleden bezocht ik het Schröderhuis nog eens, bijna dertig jaar na mijn eerste bezoek. De wanden werden nogmaals open en dicht geschoven, de stapelkast bleef dicht. Het huis had nog niets van zijn magie verloren.

‘Rietveld Schröderhuis. Een biografie van het huis’, Natalie Dubois & Jessica van Geel, Centraal Museum Utrecht & Hannibal, 2024, 896 p.

Truus

Truus Schröder en Gerrit Rietveld op latere leeftijd. 

Arnaud

Arnaud Tandt

Ir.-architect en columnist